ECLI:NL:RBDHA:2023:5520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
AWB 22/5795
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van eigen bijdrage in kosten van asielopvang en de toepassing van de Reba

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) over de eigen bijdrage in de kosten van asielopvang. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar eigen bijdrage van € 2.195,60, die volgens het COA was gebaseerd op de Regeling eigen bijdrage asielzoekers (Reba). Eiseres betoogde dat de dwangsomvergoeding die zij had ontvangen wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag, niet als eigen vermogen mocht worden beschouwd en dat de Reba onverbindend was. Daarnaast stelde zij dat de normering volgens de Participatiewet niet correct was toegepast en dat haar schulden niet in de berekening van haar vermogen mochten worden meegenomen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres niet gevolgd. Zij oordeelde dat de dwangsomvergoeding niet als immateriële schadevergoeding kan worden gezien en dat de Reba een geldige basis biedt voor de vaststelling van de eigen bijdrage. De rechtbank benadrukte dat de dwangsom bedoeld is om bestuursorganen te prikkelen tot tijdig beslissen en dat dit niet in strijd is met de verplichting om een eigen bijdrage te betalen. Ook het vestzak-broekzak-argument van eiseres werd verworpen, omdat de rechtbank van mening was dat de dwangsom en de eigen bijdrage verschillende doelen dienen.

De rechtbank concludeerde dat het COA op goede gronden de hoogte van de eigen bijdrage had vastgesteld en dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen over haar schulden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/5795

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de eigen bijdrage van eiseres in de kosten van de asielopvang vastgesteld op een bedrag van € 2.195,60.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2023 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Vanwege het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van eiseres heeft verweerder op 9 maart 2021 een dwangsomvergoeding van € 15.000,- aan eiseres toegekend. Aangezien deze dwangsomvergoeding volgens verweerder als eigen vermogen beschouwd dient te worden, is aan eiseres na het verlaten van de asielopvang een beschikking tot betaling van een eigen bijdrage in de kosten van de asielopvang opgelegd. Bij het bestreden besluit is de hoogte van deze eigen bijdrage volgens het toepasselijke rekenmodel van de Reba [1] vastgesteld op €2.195,60.
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres voert aan dat de verbeurde dwangsommen als immateriële schadevergoeding moeten worden gezien en daarom niet mee kunnen tellen in de berekening van het eigen vermogen van eiseres. Daarnaast is de Reba onverbindend en is de Reba van lagere orde dan de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dus had verweerder zijn besluit niet op deze regeling kunnen baseren. Verder voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte aansluit bij de normering volgens de Participatiewet, meer specifiek de interingsnorm. Ook had verweerder de hoogte van de eigen bijdrage moeten matigen, omdat eiseres voor haar aankomst in Nederland al schulden had gemaakt en verweerder daarom ten onrechte van een vermogen van 15.000 euro uitgaat. Daarnaast treft het terugbetalen van de eigen bijdrage aan verweerder geen doel, omdat eiseres van verweerder ook al dwangsommen heeft ontvangen (vestzak-broekzak-argument). Eiseres is ten slotte van mening dat het betalen van een eigen bijdrage in dit geval onredelijk dan wel onevenredig is, omdat eiseres onvrijwillig te lang in de asielopvang heeft gezeten.
3. Verweerder heeft gemotiveerd gereageerd op de beroepsgronden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
4.1
Voor zover eiseres van mening is dat de dwangsom op grond van artikel 5, tweede lid, van de Reba een vorm van immateriële schadevergoeding betreft die niet betrokken mag worden in de berekening van het eigen vermogen van eiseres, oordeelt de rechtbank als volgt. De dwangsom vindt zijn grondslag in artikel 4:17 van de Awb en dient op grond van vaste rechtspraak uitsluitend ertoe om bestuursorganen te prikkelen tot tijdig beslissen. Gelet op deze doelstelling kan een dwangsom niet als immateriële schadevergoeding beschouwd worden en staat het verbeuren van een dwangsom ook niet aan het instellen van een zelfstandige vordering tot schadevergoeding bij verweerder in de weg.
4.2
Voor zover eiseres stelt dat de Reba niet als grondslag voor het bestreden besluit kan dienen, omdat de Reba van lagere orde is dan de Awb en onverbindend is, volgt de rechtbank deze redenering niet. De Reba heeft zijn wettelijke grondslag in artikel 3, derde lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). De stelling dat de Reba als ministeriële regeling ondergeschikt is aan de Awb die een wet in formele zin betreft, maakt dit oordeel niet anders. Zoals hiervoor is vermeld, is de dwangsom die is neergelegd in de Awb, geen vorm van immateriële schadevergoeding als bedoeld in de Reba. Dat het instrument van de dwangsom een grondslag heeft in een wet in formele zin (artikel 4:17 van de Awb) is dus niet relevant.
4.3
Het zogenoemde ‘vestzak-broekzak-argument’ van eiseres slaagt ook niet. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het verbeuren van dwangsommen wegens te laat beslissen een ander doel dient, dan het opleggen van een beschikking tot betaling van de eigen bijdrage in de kosten van de asielopvang. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de CRvB [2] valt niet in te zien waarom de financiële prikkel tot tijdig beslissen die de dwangsom in het leven roept, weg zou vallen, indien de vreemdeling na ontvangst van de dwangsommen vervolgens gehouden is om een eigen bijdrage in de kosten van de asielopvang te betalen, zoals in deze zaak het geval is. In hetgeen door eiseres op dit punt is aangevoerd, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om anders te oordelen.
4.4
Daarnaast bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder voor de toepassing van de Reba niet mag aansluiten bij wettelijke regelingen en beleid op grond van de Participatiewet (Pw). Verweerder heeft terecht gesteld dat uit meerdere bepalingen van de Reba en de daarbij behorende wetsgeschiedenis volgt, dat verweerder voor de toepassing van de Reba kan en mag aansluiten bij de normstelling van de Pw. Voor een andersluidend oordeel op grond van de aangevoerde argumenten van eiseres, bestaat geen aanleiding.
4.5
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden tot de vaststelling van het bedrag van de eigen bijdrage in de kosten van de asielopvang is gekomen. Eiseres heeft op grond van vaste rechtspraak van de CRvB [3] namelijk niet met concrete, objectieve en verifieerbare gegevens aangetoond op welke rechtsgronden zij de gestelde bedragen verschuldigd is. De rechtbank kan op grond van de door eiseres overgelegde e-mail, gedateerd op 21 juni 2022, niet nagaan welke feiten en omstandigheden de hoogte van de gestelde schuldbedragen rechtvaardigen en of deze schulden daadwerkelijk opeisbaar zijn. Nog afgezien van het feit dat de vertaling van de overgelegde e-mail niet door een beëdigd vertaler is opgesteld, bevat deze e-mail bovendien enkel niet onderbouwde stellingen van de vermeende schuldeiser. Eiseres heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van daadwerkelijk opeisbare schulden. De bewijslast daarvoor ligt bij eiseres. Aangezien de gestelde schulden van eiseres de vereiste juridische en feitelijke onderbouwing missen, heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat de zienswijze en de overgelegde stukken geen aanleiding geven om de hoogte van de eigen bijdrage in de kosten van de asielopvang, zoals vastgesteld in het bestreden besluit, te wijzigen.
4.6
Ten slotte oordeelt de rechtbank dat van onredelijkheid of onevenredigheid in dit geval geen sprake is. Dat de asielprocedure lang heeft geduurd en dat eiseres later dan zij wenste de asielopvang heeft kunnen verlaten, is weliswaar vervelend, maar op zichzelf onvoldoende om van een kennelijk onredelijk beleid te spreken. Bovendien is eiseres de mogelijkheid geboden om matiging van de eigen bijdrage wegens schulden te onderbouwen en is verder ook niet gebleken dat het rekenmodel van verweerder onvoldoende rekening houdt met de individuele omstandigheden van eiseres.
Wat is de conclusie?
5. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023.
rechter
De griffier is buiten staat om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008.
2.Zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 11 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1429.
3.3 Zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 9 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:494.