ECLI:NL:RBDHA:2023:55

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 7345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven wegens gebrek aan bewijs van geweldsmisdrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De eiser, die niet van Nederlandse nationaliteit is, had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds, nadat hij aangifte had gedaan van mensenhandel. De aanvraag werd echter afgewezen door verweerder, die stelde dat niet aannemelijk was dat eiser het slachtoffer was van een geweldsmisdrijf. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de aangifte van mensenhandel was geëindigd in een sepot, wat betekent dat er geen strafrechtelijke veroordeling was en dus ook geen bewijs dat eiser daadwerkelijk slachtoffer was van een geweldsmisdrijf.

Eiser had verschillende bewijsstukken overgelegd, waaronder processen-verbaal van aangifte, Whatsapp-conversaties en verklaringen van zijn psychiater. De rechtbank oordeelde echter dat deze bewijsstukken onvoldoende waren om aan te tonen dat eiser ernstig lichamelijk of geestelijk letsel had opgelopen als gevolg van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De rechtbank concludeerde dat de door eiser overgelegde documenten niet voldoende bewijs boden voor zijn claims, en dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de beslissing van verweerder om de aanvraag voor de uitkering af te wijzen, werd bevestigd. Eiser werd ook niet in de kosten van de procedure vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7345

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: A. Hepping).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een uitkering uit het Schadefonds geweldsmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 1 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 12 december 2022. Eiser en zijn gemachtigde waren hierbij aanwezig. De gemachtigde van verweerder was hierbij aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft bij verweerder een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds geweldsmisdrijven (een uitkering). Eiser, niet van Nederlandse nationaliteit, heeft aangifte gedaan van mensenhandel. Zijn inmiddels ex-vrouw zou hem zijn paspoort en de toegang tot zijn bankrekening hebben ontnomen, geldbedragen van hem hebben verlangd, hem hebben mishandeld en gedreigd hebben eiser aan te geven bij de Integratie- en Naturalisatiedienst.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen. Het is volgens verweerder niet aannemelijk geworden dat eiser het slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf. De door eiser gedane aangifte van mensenhandel is geëindigd in een sepot. Wel wordt door de politie nog onderzocht of eiser het slachtoffer is geworden van oplichting, maar dat is niet aan te merken als een geweldsmisdrijf. Verweerder beschikt daarom niet over voldoende objectieve informatie die de aangifte van mensenhandel van eiser ondersteunt.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat hij wel voldoende objectieve informatie heeft aangeleverd om aan te tonen dat hij het slachtoffer is geworden van mensenhandel. Hij wijst in de eerste plaats op het feit dat hij aangifte heeft gedaan. Hij heeft hier meerdere processen-verbaal van overgelegd. Dat deze aangifte is geëindigd in een sepot, betekent nog niet dat het misdrijf niet heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft eiser schermafdrukken van meerdere Whatsappconversaties overgelegd, waaruit zou blijken dat zijn ex-vrouw hem geldbedragen afdreigde. Tot slot heeft eiser schriftelijke verklaringen overgelegd van zijn psychiater, waaruit het geestelijk letsel dat hij aan het misdrijf heeft overgehouden blijkt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat eiser ten gevolge van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a van de Wet Schadefonds geweldsmisdrijven.
5. De door eiser gedane aangifte is geëindigd in een sepot, waardoor er geen strafrechtelijke veroordeling meer te verwachten is waarmee zou komen vast te staan dat eiser het slachtoffer is geworden van mensenhandel. De bewijsstukken die eiser heeft aangeleverd zijn onvoldoende om, ondanks het sepot, aan te nemen dat hij wel het slachtoffer is geworden van mensenhandel. De door eiser overgelegde schermafdrukken van Whatsappconversaties zijn hiertoe niet voldoende, omdat de daarin voorkomende berichten geen blijk geven van mensenhandel en niet is komen vast te staan dat deze berichten daadwerkelijk afkomstig zijn van de ex-vriendin van eiser. Ook de schriftelijke verklaringen van de psychiater van eiser zijn onvoldoende om aan te nemen dat eiser het slachtoffer is geworden van mensenhandel, omdat hieruit slechts kan worden geconcludeerd dat eiser in behandeling is. Het betoog van eiser slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiser voor deze procedure heeft gemaakt niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.