ECLI:NL:RBDHA:2023:5483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
C/09/642366 / FA RK 23-884
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot beëindiging ouderlijk gezag en verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 april 2023 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige01]. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat zij van mening is dat het niet in het belang van [minderjarige01] is om het gezag van de moeder te beëindigen, vooral gezien de korte tijd tot haar meerderjarigheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gebrek aan constructieve samenwerking is tussen de moeder en de gecertificeerde instelling, wat leidt tot onduidelijkheid voor [minderjarige01]. De moeder heeft echter aangegeven bereid te zijn om samen te werken en alles te doen wat nodig is voor [minderjarige01].

Daarnaast heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengd tot 30 december 2023, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank oordeelt dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de persoonlijke problematiek van [minderjarige01] en de onvermogen van de moeder om zorg te dragen voor haar opvoeding. De rechtbank benadrukt het belang van de relatie tussen de moeder en [minderjarige01] en de noodzaak van professionele begeleiding voor de minderjarige, ook na haar meerderjarigheid.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/642366 /FA RK 23-884
C/09/642125 /JE RK 23-123
Datum uitspraak: 20 april 2023
Beschikking van de enkelvoudige kamer
I Afwijzing verzoek beëindiging ouderlijk gezag
II Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak naar aanleiding van het op 1 februari 2023 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,hierna te noemen: de Raad,

en in de zaak naar aanleiding van het op 2 februari 2023 ingekomen verzoek van:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
-
[minderjarige01] ,geboren op [geboortedatum01] 2005 te [geboorteplaats01] ,
hierna ook te noemen: [minderjarige01] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te, [woonplaats01] ,
advocaat: mr. Y.M. Bérénos, gevestigd in Leiden.
De kinderrechter merkt als informanten aan:

[de man01] ,

hierna te noemen: de opa moederszijde,

[naam01] ,

hierna te noemen: de begeleider van de moeder.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft bij beschikking van 6 april 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengd van 9 april 2023 tot 30 april 2023, alsmede voor dezelfde duur de machtiging verlengd [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Het verzoek is voor het overige aangehouden. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • voornoemde beschikking van 6 april 2023;
  • de verzoekschriften met bijlagen;
- het verweerschrift van de zijde van de advocaat van de moeder van 5 april 2023.
Op 6 april 2023 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de heer [naam02] , namens de Raad;
  • mevrouw [naam03] en de heer [naam04] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de opa moederszijde;
  • de begeleider van de moeder.
[minderjarige01] is voorafgaand aan de zitting, in het bijzijn van de begeleider van [instelling01] , de heer [naam05] , ook in raadkamer gehoord.

Feiten

  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
  • Sinds oktober 2021 verblijf [minderjarige01] op de huidige woongroep van [instelling01] .
  • De kinderrechter heeft bij beschikking van 1 april 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengd van 9 april 2022 tot 9 april 2023, alsmede voor dezelfde duur machtiging verlengd [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.

Verzoek en verweer

I Beëindiging gezag
De Raad verzoekt het gezag van de moeder over [minderjarige01] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes. De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Bij [minderjarige01] is sprake van persoonlijke problematiek, waardoor zij een bovengemiddelde behoefte heeft aan rust, structuur en duidelijkheid. De zorgen rondom [minderjarige01] hebben de moeder in beslag genomen en de moeder heeft als gevolg daarvan last gekregen van depressies en overmatig middelengebruik. Dit maakt dat [minderjarige01] sinds augustus 2018 op een woongroep van [instelling01] woont. [minderjarige01] ontwikkelt zich goed op de woongroep, maar er zijn op dit moment nog zorgen over de weerbarstige relatie tussen de moeder en [minderjarige01] en de gebrekkige samenwerking tussen de moeder en de gecertificeerde instelling. De relatie tussen de moeder en [minderjarige01] is complex, omdat zij ieder andere behoeften hebben en het voor de moeder lastig is de structuur en duidelijkheid te bieden die [minderjarige01] nodig heeft. Binnen de ondertoezichtstelling is het de gecertificeerde instelling en de moeder onvoldoende gelukt om de samenwerking aan te gaan. De vele wisselingen van jeugdbeschermers heeft daarbij ook een rol gespeeld. Dit maakt dat de moeder het vertrouwen verloren is in de gecertificeerde instelling en zich onvoldoende gehoord voelt. Gezien wordt dat de betrokkenheid van mevrouw [naam01] , de begeleider van de moeder vanuit [instelling02] , heeft geleid tot een lichte verbetering in de samenwerking met de gecertificeerde instelling, maar de Raad is toch van mening dat een gezagsbeëindigende maatregel van de moeder noodzakelijk is, omdat er nog steeds geen sprake is van een constructieve samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de moeder. [minderjarige01] wordt al bijna achttien. In de korte periode tot aan haar meerderjarigheid, moeten veel belangrijke zaken geregeld worden. Nu de samenwerking ontbreekt, ontstaat er ruis tussen de betrokkenen en daar maakt [minderjarige01] weleens gebruik van. De Raad vindt het van belang dat de voogdij wordt belegd bij een neutrale instantie, namelijk de gecertificeerde instelling, zodat zij de belangrijke besluiten kan nemen. Daarbij dient wel gekeken te worden hoe de moeder betrokken kan worden.
De gecertificeerde instelling sluit zich aan bij het verzoek van de Raad en heeft subsidiair verzocht de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen indien het verzoek tot beëindiging van het gezag wordt afgewezen. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling aangegeven dat sinds de betrokkenheid van de huidige jeugdbeschermer in januari 2022 is geprobeerd om in contact te komen met de moeder. Het is echter tot op heden niet gelukt de samenwerking aan te gaan, omdat de moeder niet in gesprek wil met de jeugdbeschermer en geen vertrouwen heeft in de hulpverlening. De gecertificeerde instelling heeft daarom naar aanleiding van een klachtgesprek afgesproken dat de jeugdbeschermer niet aanwezig zal zijn bij het multidisciplinair overleg om de moeder ruimte te geven, maar ook dat overleg gaat niet altijd door. Verder wordt aangegeven dat er heel veel geregeld moet worden voordat [minderjarige01] achttien jaar wordt en dat er onvoldoende vertrouwen is dat dit lukt als de samenwerking met de moeder zo minimaal is. De jeugdbeschermer vindt dat de samenwerking licht verbeterd is sinds de betrokkenheid van mevrouw [naam01] , maar vraagt zich af of dit uiteindelijk het gewenste resultaat zal opleveren, omdat er steeds via via afspraken gemaakt moeten worden en er slechts een korte periode rest tot [minderjarige01] achttien jaar wordt.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De advocaat van de moeder heeft daartoe naar voren gebracht dat uit het rapport van de Raad blijkt dat het voor [minderjarige01] duidelijk is dat zij op een woongroep zal opgroeien en dat de moeder dit accepteert. De moeder blokkeert geen beslissingen voor [minderjarige01] en wil dat zij gelukkig is. De moeder is zelfs al bezig met het regelen van verschillende zaken voor als [minderjarige01] achttien jaar wordt, zoals een verzekering en een WLZ-indicatie, omdat de moeder erkent dat [minderjarige01] ook na het bereiken van haar meerderjarigheid ondersteuning nodig zal hebben. De moeder krijgt echter weinig tot geen reactie van de gecertificeerde instelling om deze zaken ook daadwerkelijk te regelen. De moeder betreurt dat zij zo negatief wordt neergezet in het verzoekschrift, omdat zij altijd in het belang van [minderjarige01] heeft gehandeld en dit ook in de toekomst zal blijven doen. Daar komt bij dat mevrouw [naam01] , de begeleider van de moeder, goed contact heeft met de gecertificeerde instelling en in de komende periode de moeder kan ondersteunen in het contact met de gecertificeerde instelling. De moeder verzoekt de rechtbank daarom het verzoek van de Raad af te wijzen. Indien het gezag niet wordt beëindigd zal een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing nodig zijn voor [minderjarige01] . De moeder verzet zich hier niet tegen.
Mevrouw [naam01] heeft desgevraagd medegedeeld dat zij goed contact heeft met de jeugdbeschermer, maar dat [minderjarige01] verschillende verhalen vertelt, waardoor er ruis en miscommunicatie ontstaat tussen partijen. De begeleider van de moeder doet haar uiterste best om met alle partijen de samenwerking aan te gaan en heeft het idee dat er sprake is van een lichte verbetering in de samenwerking nu het contact voornamelijk via haar verloopt.

Beoordeling

I Beëindiging gezag
De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat dat er geen sprake is van misbruik van gezag. Beoordeeld dient te worden of is voldaan aan artikel 1:266, eerste lid, onder a BW. Uit de stukken en uit wat er ter zitting is besproken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de moeder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] kan dragen binnen een voor haar aanvaardbare termijn. [minderjarige01] woont al geruime tijd op de woongroep van [instelling01] waar zij zich goed ontwikkelt. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige01] om in onzekerheid te verkeren over haar opvoedperspectief is verstreken, omdat het de moeder niet gelukt is binnen de ondertoezichtstelling een veilige en stabiele opvoedsituatie voor [minderjarige01] te creëren. Er is sprake van een prille positieve ontwikkeling in de situatie van de moeder, maar dat neemt niet weg dat de moeder onvoldoende beschikbaar is de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] te dragen. Hierover bestaat geen discussie tussen de moeder, de gecertificeerde instelling en de Raad. De moeder staat achter de plaatsing van [minderjarige01] bij de woongroep en weet dat zij niet in staat is [minderjarige01] op te vangen.
Gelet op het vorenstaande is voldaan aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 onder a BW en kàn de rechtbank het gezag van de ouders beëindigen. De rechtbank acht het in dit geval echter niet noodzakelijk dat het gezag van de moeder op dit moment wordt beëindigd en evenmin vindt zij dat in het belang van [minderjarige01] . Zij overweegt daartoe als volgt. Binnen de ondertoezichtstelling is het de moeder en de gecertificeerde instelling niet gelukt een constructieve samenwerking aan te gaan in het belang van [minderjarige01] . Door het gebrek aan een constructieve samenwerking ontstaat er ruis en spanning tussen de partijen en ontstaat er veel onduidelijkheid voor [minderjarige01] . Het afhandelen van alles wat nog vóór [minderjarige01] ’s 18e verjaardag moet worden geregeld, wordt daardoor eveneens bemoeilijkt. Uiteraard is dat niet in het belang van [minderjarige01] .
[minderjarige01] zal - mede vanwege haar persoonlijke problematiek - ook ná het bereiken van de meerderjarigheid niet alleen professionele begeleiding nodig hebben, maar ook de aandacht en steun van haar moeder. De beëindiging van het gezag van de moeder, zó kort voor de meerderjarigheid van [minderjarige01] is echter een hele zware maatregel en zal de relatie tussen de moeder en [minderjarige01] onder druk zetten. Daarom vindt de rechtbank het belang van het behoud van de relatie tussen [minderjarige01] en de moeder zwaarder wegen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de moeder zich ter zitting bereid heeft verklaard alles wat nodig is voor [minderjarige01] te willen regelen of haar medewerking daaraan te zullen verlenen. Ook mevrouw [naam01] heeft verklaard de komende als intermediair tussen de moeder en de jeugdbeschermer te zullen blijven optreden. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat aldus voldoende samenwerking kan worden bereikt. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige01] afwijzen.
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
Nu het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder wordt afgewezen, komt de rechtbank toe aan het verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige01] .
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
Daartoe wordt als volgt overwogen. Zoals hiervoor is overwogen is duidelijk dat [minderjarige01] niet meer zal opgroeien bij de moeder. De moeder is vanwege persoonlijke problematiek en de bovengemiddelde opvoedbehoefte van [minderjarige01] niet in staat om zorg te dragen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] . [minderjarige01] verblijft reeds lange tijd op een woongroep van [instelling01] alwaar zij de benodigde duidelijkheid en stabiliteit geboden krijgt. Een verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging uithuisplaatsing is noodzakelijk om de plaatsing bij [instelling01] te continueren en in de komende maanden verschillende zaken te regelen alvorens [minderjarige01] achttien jaar wordt, waaronder de financiën en een passende vervolgplek. De rechtbank vindt het daarbij belangrijk dat mevrouw [naam01] , de begeleider van de moeder, wordt betrokken om de samenwerking tussen de moeder en de gecertificeerde instelling in het belang van [minderjarige01] te laten verlopen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
inzake C/09/642366 / FA RK 23-884
wijst af het verzoek van de Raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige01] ;
inzake C/09/642125 / JE RK 23-123
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] van 30 april 2023 tot 30 december 2023 met behoud van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
verlengt de aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering verleende machtiging [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 30 april 2023 tot 30 december 2023, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M.M. Engbers bijgestaan door mr. E.M.C. Mulders als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2023.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 13 april 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.