ECLI:NL:RBDHA:2023:5460

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
NL23.334 en NL23.335
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en medische problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in de zaken NL23.334 en NL23.335, betreffende de asielaanvraag van een Eritrese eiseres. De eiseres had een asielaanvraag ingediend in Duitsland, die was afgewezen. Vervolgens heeft zij in Nederland asiel aangevraagd, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de asielaanvraag van de eiseres niet in behandeling hoefde te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk is. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake is van onevenredige hardheid vanwege de medische situatie van de eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende waarborgen zijn voor de overdracht van de eiseres aan Duitsland, inclusief begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige en continuering van haar medicatie tijdens de reis. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij overdracht aan Duitsland te vrezen heeft voor indirect refoulement, en dat de opgelegde bewaringsmaatregel geen gevolgen heeft voor de procedure.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.334 (beroep)
NL23.335 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] eiseres/verzoekster , hierna: eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.F. Aly).

Procesverloop

In het besluit van 4 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te verbieden haar uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn samen op 22 maart 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en - per telefoon - tolk [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De achtergrond van het geschil
1. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum] en de Eritrese nationaliteit te hebben. Zij heeft Eritrea in 2018 verlaten. Op 2 oktober 2019 heeft eiseres een asielaanvraag ingediend in Duitsland. Haar aanvraag is daar afgewezen. Omdat ze psychisch ziek werd, is ze opgenomen in een psychiatrische inrichting in Duitsland. Op 18 juni 2022 is eiseres naar Nederland gegaan. Hier heeft zij op 2 september 2022 asiel aangevraagd. Een dochter van eiseres verblijft nog in Duitsland en heeft daar rechtmatig verblijf. Eiseres staat onder medische behandeling vanwege psychische problemen.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 23 september 2022 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 27 september 2022 aanvaard.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling heeft hoeven nemen omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Premature besluitvorming en medische problematiek
3.1
Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit prematuur is. Ze had aangekondigd nog met medische stukken te komen en verzocht de besluitvorming aan te houden. Verweerder had ook het BMA [2] om een medisch advies moeten vragen. Ondertussen heeft verweerder alsnog een advies van het BMA overgelegd. Ter zitting heeft eiseres daarom deze beroepsgronden laten vallen.
3.2
Eiseres stelt ook dat een overdracht aan Duitsland getuigt van onevenredige hardheid gezien haar medische problematiek. Verweerder heeft daarom volgens eiseres ten onrechte geen gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om haar asielaanvraag aan zich te houden. Deze stelling gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Uit het BMA-advies blijkt namelijk dat eiseres kan worden overgedragen. Wel moet eiseres tijdens de overdracht begeleid worden door een psychiatrisch verpleegkundige en wordt aanbevolen dat zij tijdens de reis haar medicatie continueert. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat aan deze voorwaarden kan worden voldaan. Verweerder heeft verder ter zitting verklaard dat er contact is geweest met de Duitse autoriteiten en dat zij eiseres zullen opvangen als zij aankomt in Duitsland. Gezien dit alles heeft verweerder geen medische redenen hoeven zien om de aanvraag van eiseres aan zich te houden en toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Vreest eiseres terecht voor indirect refoulement?
3.3
Eiseres voert aan dat zij een risico op (indirect) refoulement loopt als zij wordt overgedragen aan Duitsland omdat Duitsland haar aanvraag opnieuw zal afwijzen en zij zal moeten terugkeren naar Eritrea. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het beschermingsbeleid ten aanzien van asielzoekers uit Eritrea in Nederland fundamenteel anders is dan in Duitsland. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat als zij weer een afwijzend besluit over haar asielaanvraag krijgt in Duitsland, zij daartegen geen adequaat rechtsmiddel kan instellen. Het enkele gegeven dat eiseres een eerdere afwijzing heeft gehad, is onvoldoende om te concluderen dat er een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid bestaat. Eiseres heeft al met al niet aannemelijk gemaakt dat zij bij overdracht aan Duitsland heeft te vrezen voor indirect refoulement. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft de opgelegde bewaringsmaatregel gevolgen voor deze procedure?
3.4
Eiseres voert verder aan dat haar onrechtmatig een maatregel van bewaring is opgelegd en dat zij daarom moet worden opgenomen in de nationale procedure. Zij verwijst hierbij naar een uitspraak in een vergelijkbare zaak [3] en doet daarmee een beroep op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank geeft in deze procedure echter geen oordeel over de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel. En ook als de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd, volgt daaruit volgens de rechtbank nog niet de verplichting voor verweerder om de asielaanvraag van eiseres toch in behandeling te nemen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
5. Gezien de beslissing van de rechtbank over het beroep van eiseres, is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in beide zaken geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor wat betreft de hoofdzaak, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Bureau Medische Advisering.
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 3 oktober 2022, NL22.18999.