Overwegingen
1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Algerije een relatie had met een meisje, met wie hij ook seksuele gemeenschap heeft gehad. Toen dit bekend werd bij haar streng religieuze familie is eiser meermalen door deze familie bedreigd. Ze wilden hem ook
verplichten om met het meisje te trouwen, maar dat wilde hij niet. Uit vrees voor de familie van het meisje heeft eiser Algerije verlaten.
2. Het asielrelaas van eiser bevatte volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser.
- De relatie met een meisje en de daaruit volgende problemen met haar familie.
Verweerder vind het eerste element geloofwaardig, maar het tweede element ongeloofwaardig. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het opmerkelijk is dat eiser de naam van het meisje niet wil geven, aangezien zijn problemen zijn begonnen met zijn relatie met haar. Verder heeft eiser tegenstrijdig verklaard over de reden waarom hij niet met haar wilde trouwen. Ook heeft hij wisselend verklaard over het moment waarop hij het meisje heeft ontmoet, wanneer zij een relatie kregen en hoe lang deze relatie heeft geduurd. Voorts heeft eiser niet verklaard wanneer de problemen met de familie zijn begonnen en heeft hij tegenstrijdig, verwarrend en niet eenduidig verklaard over de bedreigingen door de familie. Daarnaast heeft verweerder gewezen op het feit dat eiser in diverse Europese landen is geweest zonder asiel aan te vragen. Eiser heeft ook overlast veroorzaakt in de opvanglocatie en is veroordeeld voor het plegen van winkeldiefstallen. Dit doet volgens verweerder afbreuk aan de gestelde noodzaak om internationale bescherming in Nederland te krijgen. Verweerder heeft tot slot een terugkeerbesluit opgelegd.
Geloofwaardigheid tweede element
3. Eiser stelt dat verweerder het tweede element ten onrechte ongeloofwaardig had bevonden. Eiser ziet niet in waarom hij de naam van het meisje had moeten geven. Op deze manier grieft hij haar onnodig, aangezien niet zij, maar haar familie het probleem is. Daarnaast meent eiser dat verweerder hem niet heeft mogen tegenwerpen dat hij niet eenduidig heeft verklaard over het begin van zijn relatie met het meisje. De relatie is namelijk niet op een bepaald moment begonnen, maar heel geleidelijk gegaan. Ook mocht verweerder niet tegenwerpen dat eiser niet precies weet wanneer zijn problemen zijn begonnen. Omdat eiser niet dagelijks bij het meisje was, weet hij niet wanneer haar moeder de rest van de familie heeft ingelicht. Tot slot vindt eiser dat zijn verklaringen over de bedreigingen niet onsamenhangend waren. De hele familie bemoeide zich immers met de relatie en daarom heeft hij over diverse familieleden verklaard.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de relatie met het meisje en de problemen met haar familie niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft mogen stellen dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het relaas dat eiser de naam van het meisje niet heeft genoemd. De problemen die eiser ten grondslag legt aan zijn asielrelaas zouden immers zijn begonnen met hun relatie. In dat licht is de naam van het meisje relevant voor de geloofwaardigheid van het asielrelaas. De stelling van eiser dat hij het meisje niet wil grieven, baat hem niet. Van eiser mag immers worden verwacht dat hij er vertrouwen in heeft dat de Nederlandse autoriteiten zorgvuldig met de door hem verstrekte informatie omgaat.
5. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij wisselend heeft verklaard over het moment waarop hij het meisje ontmoette en hoe lang hun relatie heeft geduurd. Eiser heeft enerzijds verklaard dat hun relatie begon nadat hij
terugkeerde van een reis uit Spanje. Dit was twee tot vier maanden voor zijn definitieve vertrek uit Algerije.1 Anderzijds heeft hij verklaard dat de relatie al was begonnen vóórdat hij naar Spanje ging en dat hun relatie zo’n negen maanden heeft geduurd.2 Dat hun relatie geleidelijk is gegaan, heeft verweerder een onvoldoende verklaring voor deze tegenstrijdigheid mogen vinden. Die gestelde geleidelijkheid blijkt namelijk niet uit hetgeen eiser zelf heeft verklaard. In beroep en ter zitting heeft eiser de gestelde geleidelijkheid ook niet nader toegelicht.
6. Verder heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser niet weet wanneer de problemen met de familie van het meisje hebben plaatsgevonden. Omdat deze problemen de kern zijn voor het asielrelaas, mocht van hem ten minste verwacht worden dat hij de problemen bij benadering in de tijd kan plaatsen. Hieraan staat niet in de weg dat hij heeft verklaard dat hij niet dagelijks bij het meisje was. Ook heeft verweerder terecht aangevoerd dat eiser tegenstrijdig en niet eenduidig heeft verklaard over de bedreigingen die de familie van het meisje tegen hem heeft geuit. Volgens de verklaringen van eiser zou een oom van het meisje hem hebben bedreigd, maar zou dezelfde oom tevens hebben geprobeerd om de situatie te sussen. Eiser heeft verder niet concreet gemaakt door wie hij werd bedreigd, op welke manier, en op welk(e) moment(en). Volgens eiser waren er veel familieleden bij de bedreigingen betrokken. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze gestelde omstandigheid ontoereikend is. Ondanks de vele familieleden mocht van eiser verwacht worden dat hij meer concrete verklaringen kon afleggen dan hij heeft gedaan.
7. Uit rechtsoverwegingen 4, 5 en 6, opgeteld bij de omstandigheid dat verweerder onbetwist heeft aangevoerd dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de reden waarom hij niet met het meisje heeft willen trouwen, vloeit voort dat dat verweerder het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. Om die reden behoeft de beroepsgrond dat eiser als gevolg van de gestelde problemen bij terugkeer in Algerije heeft te vrezen voor een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM geen bespreking.
8. Eiser betoogt dat verweerder bij de beoordeling van de asielaanvraag ten onrechte heeft meegewogen dat hij in andere Europese landen is geweest zonder daar asiel aan te vragen, dat hij overlast heeft veroorzaakt en dat hij strafbare feiten heeft gepleegd. Deze omstandigheden doen volgens hem niet af aan de noodzaak om internationale bescherming in Nederland te krijgen.
9. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit rechtsoverweging 7 blijkt al dat het standpunt van verweerder over de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser wordt gedragen door de afzonderlijke argumenten die verweerder daartoe heeft aangevoerd. Het bestreden besluit biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de in rechtsoverweging 8 omschreven omstandigheden verweerders beoordeling van het asielrelaas hebben “gekleurd”. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, heeft hij met de genoemde omstandigheden slechts een “schetst” willen geven van eiser. De genoemde omstandigheden dragen op zich niet bij aan de beoordeling dat het asielrelaas ongeloofwaardig is. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
1. Zie pagina 4 en 7 van het Verslag nader gehoor en pagina 11 van het Verslag gehoor aanmeldfase.
2 Zie pagina 6 van het Verslag nader gehoor.
10. Eiser voert aan dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de vraag of de omstandigheid dat hij aan epileptische aanvallen lijdt tot uitstel van vertrek zou moeten leiden3.
11. Ook deze beroepsgrond faalt. Hiertoe geldt dat eiser de aard en omvang van zijn gestelde medische klachten niet met stukken heeft onderbouwd. In hetgeen eiser tijdens zijn gehoren heeft verklaard heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven zien om zijn
medische situatie te onderzoeken. Eiser heeft zijn epileptische aanvallen wel genoemd, maar heeft onder meer verklaard dat hij hiervoor medicijnen krijgt die hij overal zonder recept kan kopen.
12. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
13. Voor eenproceskostenveroordeling bestaat geenaanleiding.