ECLI:NL:RBDHA:2023:5409
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verklaring omtrent bezit Nederlanderschap en niet-ontvankelijkheid beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit het Verenigd Koninkrijk en de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap, welke door de verweerder op 9 december 2021 was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag niet-ontvankelijk was, omdat de eiser het Nederlanderschap van rechtswege op 1 januari 1998 had verloren. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag behandeld op 15 maart 2023, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de eiser, geboren in 1970, in het bezit is van de Britse nationaliteit en dat zijn vader de Nederlandse nationaliteit bezat. De eiser heeft aangevoerd dat de afwijzing van zijn aanvraag een appellabel besluit is, maar de rechtbank oordeelde dat er geen publiekrechtelijke grondslag was voor de afgifte van de gevraagde verklaring. De rechtbank heeft ook de relevante wetgeving, zoals de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), in haar beoordeling betrokken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat de brief van 9 december 2021 geen besluit in de zin van de Awb was, waardoor het bezwaar van de eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.