ECLI:NL:RBDHA:2023:54

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
FT RK 22/990 en FT RK 22/991
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van woningontruiming op basis van artikel 287b Fw vanwege gestart schuldhulpverleningstraject

Op 4 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak waarin de verhuurder op 6 januari 2023 de woning van de verzoeker wilde ontruimen. De verzoeker, die in een schuldhulpverleningstraject zit, heeft de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening om de ontruiming voor zes maanden te verbieden. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, omdat de belangen van de verzoeker zwaarder wegen dan die van de verhuurder. De verzoeker heeft aangetoond dat hij zijn huurtermijnen tijdig kan voldoen en dat hij actief bezig is met het oplossen van zijn schulden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor de verzoeker, die zijn onderneming moet beëindigen en op zoek moet naar een vaste baan of een uitkering. De rechtbank heeft de verhuurder verboden om de woning te ontruimen, onder de voorwaarde dat de verzoeker de lopende huurtermijnen tijdig blijft betalen. De verdere behandeling van het WSNP-verzoek zal plaatsvinden op een later moment, afhankelijk van de voortgang van het minnelijk traject.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer: FT RK [/01] en FT RK [/02]
beschikking op grond van artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet van 4 januari 2023
[verzoeker01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
hierna: [verzoeker01] ,
tegen
[verhuurder01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
hierna: verhuurder,
gemachtigde: BoitenLuhrs Gerechtsdeurwaarders.
Waar deze zaak over gaat
Op 6 januari 2023 wil de verhuurder de woning van [verzoeker01] ontruimen. Hierdoor is voor [verzoeker01] een bedreigende situatie ontstaan. [verzoeker01] heeft de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening uit te spreken, waarbij de ontruiming voor zes maanden wordt verboden. [verzoeker01] is daardoor in de gelegenheid om het minnelijk traject af te ronden. De rechtbank wijst het verzoek toe en legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De procedure

1.1.
Op 29 december 2022 heeft [verzoeker01] gevraagd om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b lid 1van de Faillissementswet (Fw). Daarbij heeft [verzoeker01] ook een WSNP-verzoek ingediend.
1.2.
Het verzoek strekt ertoe dat de verhuurder wordt verboden om de woning van [verzoeker01] te ontruimen. De ontruiming staat inmiddels gepland op 6 januari 2023.
1.3.
Het verzoek tot het afgeven van de voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 4 januari 2023. Op deze zitting verschenen:
- [verzoeker01] ;
- [schuldhulpverlener01] , schuldhulpverlener namens Zuidweg & Partners;
- [verhuurder01] ;
- [gemachtigde01] , gemachtigde namens BoitenLuhrs Gerechtsdeurwaarders.

2.De beoordeling

Het doel van de voorlopige voorziening

2.1.
Wanneer sprake is van een gedwongen ontruiming, de beëindiging van de levering van gas, water en/of elektriciteit, of de opzegging van een zorgovereenkomst, is sprake van een bedreigende situatie. De wet biedt de mogelijkheid om die bedreiging tijdelijk op te schorten, zodat de schuldenaar in staat is het minnelijk traject voort te zetten. De schuldenaar wordt hierdoor in staat gesteld om met zijn schuldeisers een regeling voor zijn schulden te treffen en/of af te ronden. In deze periode wordt de schuldenaar niet gehinderd door (executie)maatregelen. Voorwaarde is wel dat is gestart met het minnelijk traject.
Is sprake van een bedreigende situatie?
2.2.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval sprake is van een bedreigende situatie. Op korte termijn is namelijk de ontruiming van de woning aangezegd.
2.3.
Met het minnelijk traject is een start gemaakt. Vast staat dat [verzoeker01] zich op 7 april 2022 heeft aangemeld bij Zuidweg & Partners met het verzoek geholpen te worden met zijn schuldenproblematiek. [verzoeker01] is zelfstandig ondernemer. De afgelopen periode zijn de schulden in kaart gebracht en is gekeken of voortzetting van de onderneming zinvol is. Ook is bij de gemeente een BBZ-krediet aangevraagd. Het minnelijk traject bevindt zich in de stabilisatiefase. De schuldhulpverlener heeft de crediteuren namens [verzoeker01] nog geen aanbod gedaan, omdat de kredietaanvraag door de gemeente is afgewezen en [verzoeker01] te weinig inkomsten ontvangt uit zijn onderneming. Inmiddels is duidelijk dat [verzoeker01] zijn onderneming moet beëindigen en op zoek moet naar een vaste baan of een uitkering zal moeten aanvragen. Er is op dit moment te weinig inkomen om van te leven.
Worden de lopende termijnen betaald?
2.4.
Om het verzoek tot een voorlopige voorziening te kunnen toewijzen, is nodig dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Dat volgt uit de wet (artikel 287b lid 4 Fw jo. artikel 305 lid 2 Fw). Als dat het geval is, kan door de rechtbank een belangenafweging worden gemaakt tussen het belang van de verhuurder en de huurder.
2.5.
Op de zitting heeft [verzoeker01] aangegeven dat hij op 3 januari 2023 de huur voor de maand januari heeft voldaan. Verder heeft hij toegezegd dat de huur vanaf nu elke maand op tijd wordt betaald. Hierbij heeft [verzoeker01] aangegeven dat er nog enkele rekeningen openstaan van klanten die op korte termijn zullen worden voldaan, zodat de huurbetaling van in elk geval vier maanden is gegarandeerd. [verzoeker01] heeft aangegeven dat hij gaat solliciteren, zijn onderneming zal beëindigen en ter overbrugging een bijstandsuitkering zal aanvragen. [schuldhulpverlener01] heeft aangegeven dat op korte termijn budgetbeheer wordt opgestart, omdat het voor [verzoeker01] op dit moment lastig is om zijn inkomsten en uitgaven zelf te beheren. Hierdoor wordt zeker gesteld dat de lopende verplichtingen worden voldaan en dat geen nieuwe schulden ontstaan.
Belangenafweging
2.6.
Nu is voldaan aan de voorwaarden waaronder het verzoek om een voorlopige voorziening kan worden toegewezen, dient een belangenafweging plaats te vinden tussen de belangen van [verzoeker01] en die van de verhuurder.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat de belangen van [verzoeker01] in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van de verhuurder. De belangen van [verzoeker01] bij het kunnen beschikken over een woonruimte spreken voor zich. Daarbij weegt verder mee dat [verzoeker01] de gelegenheid moet worden geboden om tot een oplossing van zijn schulden te komen. [verzoeker01] heeft zijn financiële situatie tot voor kort altijd op orde gehad. Door het vertrek van zijn vrouw en kinderen is hij depressief geworden en heeft hij zijn toevlucht gezocht in drank en gokken. Hierdoor heeft hij zijn rekeningen niet betaald en zijn er schulden ontstaan. Begin 2022 is [verzoeker01] tot de conclusie gekomen dat hij zo niet verder kan. Hij is met hulp van zijn familie gestopt met gokken en drinken en heeft bij Zuidweg & Partners hulp gezocht voor zijn schuldenproblematiek. Hieruit blijkt dat [verzoeker01] serieus tracht om de grip op zijn leven terug te krijgen.
2.8.
De gemachtigde van de verhuurder heeft ter zitting aangevoerd dat de huur van december 2022 niet is voldaan en dat ook de huur van januari 2023 niet tijdig is voldaan. De huurschuld loopt dus verder op. Daarnaast wordt gesteld dat [verzoeker01] onvoldoende inkomsten genereert. Een bijstandsuitkering is nog steeds niet aangevraagd. Ook ontbreekt ieder zicht op een vaste baan, waardoor sprake is van een uitzichtloze situatie.
2.9.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het belang van de verhuurder om zijn vordering betaald te krijgen en deze niet verder te laten oplopen spreekt voor zich. Dit belang wordt door toewijzing van het verzoek echter niet geschaad: [verzoeker01] heeft op de zitting namelijk gegarandeerd dat de vordering van de verhuurder niet verder oploopt en dat er voldoende inkomsten zijn om deze vordering te voldoen. Met de aanvraag van een bijstandsuitkering en het op te starten budgetbeheer is voldoende gewaarborgd dat een stabiele financiële situatie ontstaat. Hierdoor kan een serieus aanbod aan de schuldeisers, waaronder ook de verhuurder, worden gedaan, Dit alles is niet mogelijk wanneer de geplande ontruiming van de woning wordt doorgezet. De schulden van [verzoeker01] zullen in dat geval alleen nog maar verder oplopen.
2.10.
De rechtbank zal [verzoeker01] daarom in staat stellen om het minnelijk traject voort te zetten met als doel om met zijn schuldeisers, waaronder de verhuurder, een regeling van de schulden te bereiken en/of het minnelijk traject af te ronden. Dit onder de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden betaald.
2.11.
Op het WSNP-verzoek kan nog niet worden beslist, omdat het minnelijke traject nog niet is afgerond. De verdere behandeling van dat verzoek zal plaatsvinden op
[datum01], onder de voorwaarde dat één week voor voornoemde datum een compleet WSNP-verzoek is overgelegd. Deze termijn is langer wanneer met het WSNP-verzoek ook een verzoek tot opleggen van een dwangakkoord (inclusief bijlagen), wordt ingediend. In dat geval dienen beide verzoekschriften uiterlijk drie weken voor voornoemde datum te zijn aangeleverd.

3.De beslissing

De rechtbank:
  • verbiedt de verhuurder tot ontruiming van de woning op het adres
  • bepaalt dat deze voorziening slechts geldt onder de voorwaarde dat
  • bepaalt dat de genoemde voorziening geldt totdat de uitspraak op het WSNP-verzoek in kracht van gewijsde is gegaan of dit verzoek is ingetrokken;
  • bepaalt dat de voorziening in ieder geval vervalt na verloop van
- bepaalt dat de voortgezette behandeling van het WSNP-verzoek zal plaatsvinden op
[datum01], onder de voorwaarde dat één week voor voornoemde datum een compleet WSNP-verzoek is ingediend. Als dat verzoek gepaard gaat met een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord (inclusief bijlagen), moeten deze verzoeken drie weken voor voornoemde datum zijn aangeleverd.
- bepaalt dat uiterlijk één week (of drie weken als sprake is van een verzoek tot het opleggen van het dwangakkoord) voor voornoemde datum door Zuidweg & Partners verslag zal worden uitgebracht als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw.
Dit is een beslissing van mr. A.C.M. Höppener, rechter, in samenwerking met M.Y.P.M. Zeeman, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2023.