ECLI:NL:RBDHA:2023:5394

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3251
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Huisvestingswet en de rechtsgeldigheid van het inspectierapport

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een verhuurder, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een bestuurlijke boete opgelegd gekregen vanwege een overtreding van de Huisvestingswet, omdat zij een woning had verhuurd zonder de benodigde huisvestingsvergunning. Eiseres stelde dat het inspectierapport, dat als basis voor de boete diende, in strijd met haar huisrecht tot stand was gekomen, omdat de inspecteurs geen toestemming hadden gevraagd om de woning te betreden. Eiseres voerde aan dat de huurovereenkomst ten tijde van de inspectie al was opgezegd en dat zij direct maatregelen had getroffen toen bleek dat de huurders geen vergunning hadden.

De rechtbank oordeelde dat het inspectierapport op zorgvuldige wijze was opgesteld en dat de huisrechten van eiseres niet waren geschonden, aangezien zij zelf niet in het pand woonde. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat de inspecteurs onrechtmatig hadden gehandeld. Bovendien werd vastgesteld dat eiseres bedrijfsmatig onroerend goed exploiteerde, aangezien zij meerdere panden verhuurde. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete van €10.000,- terecht was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot matiging van de boete. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank wees de kosten voor de procedure toe aan de verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3251

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: A.C. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd vanwege overtreding van de Huisvestingswet.
Bij besluit van 13 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 8 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding. Eiseres en haar gemachtigde waren aanwezig. De gemachtigde van verweerder was aanwezig.

Overwegingen

Waar heeft verweerder besloten?
1. Verweerder heeft aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd, omdat zij de woning aan de [adres] [nummer] te [plaats] zou hebben verhuurd zonder de benodigde huisvestingsvergunning. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op een inspectierapport van de Haagse Pandbrigade van 30 september 2021, waarin is geconstateerd dat de kale huurprijs €750,- per maand bedraagt en het aantal huurpunten is berekend op circa 124. Verweerder is uitgegaan van bedrijfsmatige exploitatie, waarvoor het boetetarief van €10.000,- geldt. [1]
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en stelt dat het inspectierapport in strijd met het huisrecht [2] tot stand is gekomen en buiten beschouwing dient te worden gelaten. Uit het inspectierapport blijkt niet dat de inspecteurs toestemming hebben gevraagd om de woning te betreden of dat de bewoners zijn geïnformeerd over de reden van het bezoek. Daarnaast was de huurovereenkomst ten tijde van de inspectie reeds opgezegd en heeft eiseres direct maatregelen getroffen toen bleek dat de bewoners niet over een huisvestingsvergunning beschikten. De opgelegde boete is in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Eiseres stelt tot slot dat zij zich niet bedrijfsmatig bezig houdt met de exploitatie van onroerend goed.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Inspectierapport
3. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het inspectierapport in strijd met artikel 8 van het EVRM tot stand is gekomen. Artikel 8 van het EVRM strekt niet zover dat de eigenaar of verhuurder van het pand toestemming moet geven voor het betreden van de woning. Aangezien eiseres zelf niet in het pand woont, is haar huisrecht niet geschonden. Aan het relativiteitsvereiste is niet voldaan zodat op grond van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht deze beroepsgrond niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. [3]
Overtreding
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de overtreding voldoende zorgvuldig heeft vastgesteld. Uit het inspectierapport blijkt dat de huurders ten tijde van de inspectie niet over de benodigde huisvestingsvergunning beschikten. Deze bevinding is door eiseres niet betwist. De stellingen van eiseres dat de huurovereenkomst ten tijde van de inspectie reeds was opgezegd en dat zij direct maatregelen heeft getroffen toen bleek dat de bewoners niet over een huisvestingsvergunning beschikten, kunnen niet tot het oordeel leiden dat van een overtreding geen sprake was of dat deze eiseres niet kon worden verweten. Het had op de weg van eiseres als verhuurder gelegen om te controleren of de huurders over de benodigde huisvestingsvergunning beschikten alvorens de huurovereenkomst aan te gaan.
De hoogte van de boete
5. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat zij zich niet bedrijfsmatig bezig houdt met de exploitatie van onroerend goed. Van bedrijfsmatige exploitatie is sprake indien iemand aantoonbaar meerdere woonruimten verhuurt. [4] Eiseres verhuurt 7 panden en dit kan als bedrijfsmatige exploitatie worden aangemerkt. Verweerder heeft het juiste boetetarief van €10.000,- gehanteerd.
6. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die met zich brengen dat de hoogte van de boete moet worden gematigd, zoals een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van de overtreding of een geringe financiële draagkracht. [5] Eiseres heeft naar aanleiding van de inspectie maatregelen getroffen en er is geen sprake van recidive. Nu eiseres aldus de wettelijke voorschriften in acht neemt is geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiseres voor deze procedure heeft gemaakt niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 7:2, tweede lid, van de Huisvestingsverordening en de daarbij behorende bijlage II.
2.Zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 29 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2845) en van 15 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1562).
4.Op grond van bijlage II bij de Huisvestingsverordening.
5.Zie de uitspraak van de ABRvS van 17 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2400)