ECLI:NL:RBDHA:2023:5352

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
NL23.9781
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige oplegging van de maatregel van bewaring wegens gebrek aan een registertolk in de moedertaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat eiser niet in zijn moedertaal was gehoord, maar in het Engels, zonder de bijstand van een registertolk. Dit werd als een essentiële waarborg beschouwd die niet mocht worden genegeerd, vooral in het kader van een mogelijke vrijheidsontneming. De rechtbank stelde vast dat het niet aan de verbalisant was om te beoordelen of het gehoor in het Engels kon plaatsvinden en dat er geen feiten of omstandigheden waren die het ontbreken van deze waarborg rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de maatregel van bewaring en gelastte de invrijheidstelling van eiser. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.730,- aan eiser, alsook de proceskosten van € 1.674,-. De rechtbank maakte melding van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9781
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 12 april 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Zitting hebben:

Mr. S. van Lokven rechter
mr. K.M.R.L. Kamp griffier

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E.Y. Nizova. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 12 april 2023;
- gelast de invrijheidstelling van eiser met ingang van 12 april 2023;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.730,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als
zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als
lichte grondenvermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Ter zitting heeft verweerder zware grond 3f en lichte grond 4a laten vallen.
4. Eiser heeft ter zitting zowel de zware als de lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd bestreden. Ook stelt eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een minder dwingende maatregel kon worden volstaan.
5. De rechtbank komt niet toe aan de bespreking van de gronden en overweegt allereerst ambtshalve het volgende. In het proces-verbaal van gehoor bij bewaring (de M110) is vermeld dat eiser op 27 maart 2023, voorafgaand aan de oplegging van de maatregel, is gehoord op het politiebureau in Amsterdam. Het gehoor heeft plaatsgevonden in de Engelse taal
“welke door mij, verbalisant en de vreemdeling in voldoende mate beheerst wordt”. Dit proces-verbaal van gehoor is op 27 maart 2023 op ambtseed opgemaakt. In het proces-verbaal is het navolgende vermeld:
“V: Wilt u een Moldavische tolk?
A: Nee, ik versta en begrijp u goed in de Engelse taal. Als mij iets niet duidelijk is dan zal ik het vragen.”
6. Het recht van eiser om tijdens het gehoor te worden bijgestaan door een registertolk in de moedertaal is een essentiële waarborg voor een zorgvuldige procedure waarvan slechts in zeer beperkte omstandigheden en gemotiveerd kan worden afgeweken. Zeker nu het een gehoor betreft op grond waarvan wordt beslist of tot vrijheidsontneming zal worden overgegaan, moet dit gehoor zo zorgvuldig mogelijk plaatsvinden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser gehoord had moeten worden in zijn eigen taal met behulp van een registertolk. Een motivering van de beslissing waarom is gehoord in het Engels en of het in dit geval noodzakelijk was om het gehoor zonder registertolk te houden ontbreekt.
7. Verweerder heeft zich, nadat de rechtbank dit heeft voorgelegd aan partijen en heeft besproken, op het standpunt gesteld aan alle waarborgen te hebben voldaan. Aan eiser is aangeboden om hem te horen met een tolk in zijn moedertaal en als eiser daarvan geen gebruik wenst te maken is er geen sprake van een gebrek. De rechtbank volgt dit dus niet. Het is niet aan eiser om te verzoeken om een registertolk in de eigen taal en het is ook niet aan eiser om, indien hij naar zijn mening hieromtrent wordt gevraagd, aan te geven of een gehoor in de Engelse taal volstaat. Het is aan verweerder, indien hij eiser gaat horen over een mogelijke inbewaringstelling en dus ontneming van de vrijheid, zorg te dragen voor een registertolk in de taal die eiser als moedertaal spreekt. Slechts in de omstandigheid dat een registertolk niet binnen de termijn om eiser te horen beschikbaar is, kan hier onder omstandigheden van worden afgeweken. In dat geval dient – in de maatregel- te worden gemotiveerd dat sprake is van dergelijke omstandigheden, welke keuze vervolgens is gemaakt en waarom die keuze is gemaakt. Van dit alles blijkt niet. Het proces-verbaal is, zoals verweerder terecht heeft aangegeven, op ambtseed opgemaakt en er zijn geen indicaties dat de verbalisant de Engelse taal niet machtig is. Dit is echter niet relevant nu de verbalisant zich er -kennelijk- geen rekenschap van heeft gegeven dat uitgangspunt is dat hij dient zorg te dragen voor een registertolk en het niet aan hem is om te beoordelen of het gehoor voorafgaand aan oplegging van de maatregel in de Engelse taal kan plaatsvinden en ook niet aan hem is om te beoordelen of eiser die taal voldoende machtig is. Dat eiser zelf aangeeft akkoord te gaan met deze wijze van horen en ook de Engelse taal spreekt en verstaat acht de rechtbank, gelet op de concrete feiten en omstandigheden, niet relevant. De rechtbank overweegt hierbij dat een vreemdeling in die situatie meerdere motieven kan hebben om aan te geven geen bezwaar te hebben en het ook maar de vraag is of de vreemdeling daadwerkelijk in staat is om te overzien of hij deze taal in voldoende mate beheerst. Juist daarom dient het gehoor in deze situatie plaats te vinden met bijstand van een registertolk.
De rechtbank concludeert dat het horen met behulp van een registertolk in “de eigen taal” een essentiële waarborg is die moet worden nageleefd in een gehoor dat voorafgaat aan een mogelijke inbewaringstelling en overweegt dat niet gebleken is van feiten en omstandigheden die het niet bieden van deze waarborgen rechtvaardigen en bovendien elke motivering in de maatregel op dit punt ontbreekt. Dit is een dusdanig groot gebrek dat de oplegging van de maatregel van bewaring reeds daarom van aanvang af onrechtmatig is. Aan de bespreking van de gronden en andere aspecten van de maatregel komt de rechtbank niet toe.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 12 april 2023, zijnde de dag van de behandeling van het beroep ter zitting.
9. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 17 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 130,- (verblijf politiecel) en 16 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.730,-. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding aansluiting gezocht bij de standaardmatige toegekende bedragen en ziet geen aanleiding deze vergoeding te matigen.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
11. De rechtbank heeft melding gemaakt van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen en de termijn die daarvoor geldt.
Deze uitspraak is aldus uitgesproken in het openbaar op 12 april 2023 door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op: 12 april 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.