ECLI:NL:RBDHA:2023:5292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
22/2579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een marktvergunning en de beoordeling van de puntenscores van ondernemersplannen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een aanvraag voor een marktvergunning had ingediend, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had zijn aanvraag voor een marktvergunning voor twee vrije standplaatsen binnen de branche 'Wonen en leven' ingediend, maar deze werd afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld en vastgesteld dat de verweerder, het college, de aanvragen had vergeleken op basis van objectieve criteria zoals vastgelegd in het Branchebesluit Markten Den Haag 2017.

De eiser stelde dat zijn ondernemersplan ten onrechte met minder punten was gewaardeerd dan dat van een concurrent. Hij voerde aan dat hij geen punten had gekregen voor het hebben van een actieve website, terwijl zijn concurrent geen website of promotiemateriaal had. De rechtbank oordeelde dat de verweerder beoordelingsruimte had bij het toekennen van punten en dat de afwijzing van de aanvraag niet onredelijk was. De rechtbank concludeerde dat de puntenwaardering zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen bewijs was dat de puntenscore onvoldoende zorgvuldig was vastgesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de kosten die de eiser had gemaakt voor deze procedure niet vergoed hoefden te worden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen. De eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n [h.o.d.n.], uit [vestigingsplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

(gemachtigde: mr. W. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een marktvergunning van eiser afgewezen.
Bij besluit van 4 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 8 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat heeft verweerder besloten?
1. Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor een marktvergunning voor twee vrije standplaatsen binnen branche 9 (Wonen en leven) afgewezen. [1] Er waren 10 aanvragen en na toetsing aan de in het Branchebesluit Markten Den Haag 2017 genoemde objectieve criteria heeft verweerder de vrije standplaatsen gegund aan een andere ondernemer, van wie het ondernemersplan met de meeste punten is gewaardeerd.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser stelt dat verweerder zijn ondernemersplan ten onrechte met minder punten heeft gewaardeerd dan het ondernemersplan van zijn concurrent. Aan eiser zijn ten onrechte geen punten toegekend voor het hebben van een actieve website, terwijl zijn concurrent geen website of promotiemateriaal heeft. Daarnaast kan zijn concurrent het ondernemersplan feitelijk niet uitvoeren, omdat hij niet alle marktdagen tot zijn beschikking heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder bij het vergelijken van aanvragen voor een marktvergunning voor een vrije standplaats, beoordelingsruimte heeft. [2] Dat betekent dat de rechtbank de door verweerder verrichte puntenwaardering met enige terughoudendheid moet toetsen.
4. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiser betrekking hebben op de aspecten ‘presentatie’ en ‘toegevoegde waarde’. De rechtbank zal deze twee aspecten achtereenvolgens behandelen.
4.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder hem voor het aspect ‘presentatie’ ten onrechte geen punten heeft toegekend voor het hebben van een actieve website. Verweerder heeft toegelicht dat voor de toekenning van punten voor het hebben van een actieve website is vereist dat de website op het moment van de vergelijking van de verschillende aanvragen online moet zijn en dat dit, zoals door eiser ook is onderkent, met betrekking tot de website van eiser niet het geval was. Dat verweerder geen punten toekent voor een website die op het moment van de vergelijking nog niet online is, acht de rechtbank niet onredelijk. Verder heeft verweerder toegelicht dat niet het aspect ‘presentatie’ de doorslag heeft gegeven voor de keuze van een concurrerende aanvrager, maar het aspect ‘toegevoegde waarde’. Het antwoord op de vraag of verweerder aan de concurrent van eiser ten onrechte punten heeft toegekend voor het hebben van een actieve website, kan daarom in het midden blijven.
4.2
Met betrekking tot het aspect ‘toegevoegde waarde’ heeft verweerder verder toegelicht dat de concurrent van eiser kwalitatief hoog beddengoed aanbiedt en dat hij dit onder de marktomstandigheden bij het beslissen op de aanvraag van grotere toegevoegde waarde voor de markt heeft geacht dan speelgoed, zoals eiser dat aanbiedt. Eiser heeft geen argumenten aangevoerd waarom deze afweging van verweerder de rechterlijke toets niet zou kunnen doorstaan. Het ter zitting gevoerde betoog van eiser dat er - kort samengevat - in de huidige situatie op de markt aanzienlijk meer beddengoed dan speelgoed wordt aangeboden, is daarvoor onvoldoende, nu dat daaruit niet volgt dat de vraag op de markt naar beddengoed dezelfde is als die naar speelgoed.
4.3
Tot slot heeft verweerder toegelicht dat hij de uitvoerbaarheid van het ondernemersplan per dag beoordeelt en dat het gegeven dat de concurrent niet alle marktdagen tot zijn beschikking heeft niet van invloed is geweest op zijn puntenscore. Voor zover de concurrent van eiser zijn ondernemersplan niet uitvoert, is er volgens verweerder sprake van een handhavingskwestie. Dit standpunt van verweerder is juist. Het betoog van eiser slaagt niet.
5. Verdere feiten en omstandigheden die met zich brengen dat verweerder de puntenscore van de verschillende ondernemersplannen onvoldoende zorgvuldig heeft vastgesteld, zijn gesteld noch gebleken.
6. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiser heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2:3, aanhef en onder a, van het Marktreglement Den Haag 2016 (het Marktreglement).
2.Dit volgt uit artikel 2.2, eerste lid, van het Marktreglement.