ECLI:NL:RBDHA:2023:5290
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om een bruikleenauto op grond van de Wmo 2015 met betrekking tot mobiliteitsbeperkingen en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van een bruikleenauto. Eiseres heeft verschillende lichamelijke en psychische klachten, waardoor zij beperkingen in haar mobiliteit ervaart. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft haar aanvraag op 29 september 2020 afgewezen, maar heeft later in een bestreden besluit van 6 juli 2021 een indicatie voor collectief aanvullend vervoer (CAV) toegekend, terwijl de aanvraag voor een bruikleenauto werd afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het college zijn standpunt ter zitting heeft gewijzigd en de medische adviezen van de GGD niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat eiseres recht heeft op een bruikleenauto, aangezien dit medisch noodzakelijk is.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden. De rechtbank kent eiseres een schadevergoeding toe van € 500,- voor de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht aan eiseres moet vergoeden en dat eiseres recht heeft op een vergoeding van haar proceskosten, die in totaal € 1.674,- bedraagt. De rechtbank herroept het primaire besluit en verstrekt aan eiseres een indicatie voor een bruikleenauto, die in de plaats komt van het vernietigde besluit.