ECLI:NL:RBDHA:2023:5289

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3089
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Huisvestingswet; beoordeling van de juistheid van het inspectierapport en de hoogte van de boete

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser kreeg een bestuurlijke boete opgelegd vanwege een overtreding van de Huisvestingswet, waarbij hij een woning zonder huisvestingsvergunning had omgezet van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte. De rechtbank heeft vastgesteld dat het inspectierapport van de Haagse Pandbrigade, dat de overtreding vaststelde, voldoende zorgvuldig was opgesteld. Eiser betoogde dat hij niet op de hoogte was van de overtreding en dat de hoogte van de boete in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde echter dat eiser als overtreder kon worden aangemerkt, omdat hij als verhuurder verantwoordelijk is voor het gebruik van de door hem verhuurde woning. De rechtbank volgde eiser niet in zijn argumenten dat de boete niet noodzakelijk was, omdat er ook een last onder dwangsom was opgelegd voor dezelfde overtreding. De rechtbank concludeerde dat de hoogte van de boete van €10.000,- juist was vastgesteld en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot matiging van de boete. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de kosten voor de procedure werden niet vergoed door verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3089

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: A.C. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd vanwege overtreding van de Huisvestingswet.
Bij besluit van 4 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 8 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat heeft verweerder besloten?
1. Verweerder heeft aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd, omdat eiser de woning aan de [adres] [nummer] te [plaats] zonder huisvestingsvergunning zou hebben omgezet van een zelfstandige in een onzelfstandige woonruimte. [1] Verweerder heeft dit vastgesteld op basis van een inspectierapport van de Haagse Pandbrigade van 15 juli 2021. Verweerder is hierbij uitgegaan van bedrijfsmatige exploitatie, waarvoor het verhoogde boetetarief van €10.000,- geldt. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser stelt dat hij niet op de hoogte was van de geconstateerde overtreding en dat hij direct heeft ingegrepen toen hij van de overtreding op de hoogte kwam. Daarnaast is het inspectierapport onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. De hoogte van de boete is in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Eiser stelt dat hij zich niet bedrijfsmatig bezig houdt met de exploitatie van onroerend goed en er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De boeteoplegging is niet te verenigen met het feit dat bij een hercontrole op 30 augustus 2021 is geconstateerd dat de overtreding is beëindigd. Eiser stelt dat hij aan deze hercontrole het vertrouwen heeft ontleend dat geen bestuurlijke boete meer opgelegd zou worden. Tot slot is de boeteoplegging niet noodzakelijk, omdat aan eiser vanwege dezelfde overtreding tevens een last onder dwangsom is opgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Inspectierapport
3. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het inspectierapport onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Uit het inspectierapport blijkt - kort samengevat - dat in de woning 5 woonruimten zijn aangetroffen die allen in gebruik waren als slaapkamer, met in totaal 13 slaapplaatsen waarvan er 9 in gebruik waren ten tijde van de overtreding. Tegen deze achtergrond biedt de stelling van eiser dat niet alle in de woning aangetroffen personen door de inspecteur zijn bevraagd en dat uit het inspectierapport niet duidelijk blijkt wie de persoon is die wel is bevraagd, geen aanleiding om aan de juistheid van de rapportage te twijfelen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de geconstateerde overtreding voldoende zorgvuldig heeft vastgesteld.
Overtreder
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser als overtreder aangemerkt kan worden. Van de eigenaar van een pand die dat verhuurt, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van de door eiser verhuurde woning, dient eiser aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat de woning aldus werd gebruikt. [3] Het betoog van eiser dat niet alle personen die in de woning zijn aangetroffen een huurovereenkomst met hem hadden afgesloten of ingeschreven stonden in de Basisregistratie personen, is onvoldoende om te oordelen dat eiser zich afdoende heeft geïnformeerd over het gebruik dat van de door hem verhuurde woning werd gemaakt.
Punitieve sanctie
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de oplegging van een bestuurlijke boete, vanwege het feit dat verweerder voor dezelfde overtreding een last onder dwangsom heeft opgelegd, niet noodzakelijk is. Een bestuurlijke boete is een punitieve sanctie, een last onder dwangsom is een herstelsanctie. Verweerder mag een punitieve sanctie opleggen naast een herstelsanctie, omdat zij naar doel en strekking verschillen. Ook het feit dat bij een hercontrole op 30 augustus 2021 is geconstateerd dat de overtreding is beëindigd, staat aan de oplegging van een bestuurlijke boete, vanwege zijn punitieve karakter, niet in de weg. De rechtbank volgt het betoog van verweerder dat hij geenszins de indruk heeft gewekt dat van het opleggen van een bestuurlijke boete zou worden afgezien.
De hoogte van de boete
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij zich niet bedrijfsmatig bezig houdt met de exploitatie van onroerend goed. Van bedrijfsmatige exploitatie is sprake indien iemand aantoonbaar meerdere woonruimten verhuurt. [4] Eiser verhuurt twee woningen in Den Haag en dit kan als bedrijfsmatige exploitatie worden aangemerkt. Verweerder heeft het juiste boetetarief van €10.000,- gehanteerd.
7. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die met zich brengen dat de hoogte van de boete moet worden gematigd, zoals een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van de overtreding of een geringe financiële draagkracht. [5] Dat eiser direct heeft ingegrepen toen hij van de overtreding op de hoogte kwam, is hiertoe niet voldoende. Eiser heeft zijn stelling dat hij bekend is met een verstandelijke beperking voor het eerst in beroep aangevoerd en niet onderbouwd. Ook in de samenloop met de last onder dwangsom had verweerder geen aanleiding hoeven zien het boetebedrag te matigen. Tot slot volgt de rechtbank de redenatie van verweerder dat eiser een gewaarschuwd mens was, omdat hij reeds twee keer eerder deze overtreding heeft begaan.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiser voor deze procedure heeft gemaakt niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 21, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet en artikel 5:2, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening Den Haag (de Huisvestingsverordening).
2.Artikel 7:2, tweede lid, van de Huisvestingsverordening en de daarbij behorende bijlage II.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2574)
4.Op grond van bijlage II van de Huisvestingsverordening.
5.Zie de uitspraak van de ABRvS van 17 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2400)