ECLI:NL:RBDHA:2023:5285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
NL23.8648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 20 maart 2023 was genomen, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat hij voldoende meewerkte aan zijn vertrek, maar verweerder betwistte dit en stelde dat eiser zich had onttrokken aan het toezicht en niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, niet door eiser werden betwist. Dit betrof onder andere het onttrekken aan het toezicht en het niet naleven van eerdere verplichtingen om Nederland te verlaten. De rechtbank oordeelde dat deze gronden voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser had ook aangevoerd dat hij een postadres had, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldeed aan de eisen van inschrijving in de Basisregistratie Personen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8648

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1981.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Ten aanzien van de gronden 3d en 3i voert eiser aan dat hij voldoende meewerkt en niet meer kan doen dan hij op dit moment doet. Weliswaar heeft eiser niemand meer in Marokko, maar hij zal niettemin meewerken aan zijn vertrek. Daarnaast voert eiser ten aanzien van de grond 4c aan dat hij een postadres heeft en traceerbaar is, ondanks dat hij niet in de Basisregistratie Personen staat ingeschreven. Over grond 4d voert eiser aan dat het inherent is aan personen zoals hij dat hij niet voldoende middelen van bestaan heeft. Tot slot voert eiser aan dat zijn verleden kleurt hoe hij nu wordt gezien.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de zware gronden 3b, 3c en 3h niet door eiser worden betwist en laat grond 3d vallen. Verder stelt verweerder zich over grond 4c op het standpunt dat meneer weliswaar een postadres heeft, maar geen inschrijving in de Basisregistratie Personen.
5. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden 3b, 3c en 3h door eiser niet worden betwist. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel te dragen. De overige beroepsgronden ten aanzien van de zware en lichte gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
6. Eiser vraagt zich ook af waarom verweerder niet heeft volstaan met een lichter middel.
7. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat gelet op de gronden die worden tegengeworpen, de motivering daarvan en de eerdere verklaringen eiser een lichter middel ontoereikend is.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De reden hiervoor is de zwaarte van de gronden in samenhang met een zwaar inreisverbod dat eiser opgelegd heeft gekregen. Bovendien staat eiser niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter is voor toepassing van de Vreemdelingenwet 2000 van een vaste woon- of verblijfplaats sprake als eiser op een gesteld adres in de Basisregistratie Personen is ingeschreven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.