ECLI:NL:RBDHA:2023:5284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
NL23.8317
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Litouwse nationaliteit te hebben, heeft tegen het besluit van 18 maart 2023 beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken. Eiser heeft betoogd dat hij wel degelijk gehoor heeft gegeven aan zijn terugkeerverplichting door naar Litouwen terug te keren, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden de maatregel van bewaring heeft kunnen opleggen. Eiser heeft niet met objectieve gegevens onderbouwd dat hij zich in Litouwen heeft gevestigd en daar een bestaan heeft opgebouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier, en is openbaar gemaakt op 6 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8317

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. X.R. Schuitemaker).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Litouwse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1975.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat alle zware gronden betrekking hebben op één en hetzelfde feit, namelijk dat hij geen gehoor zou hebben gegeven aan zijn terugkeerverplichting op grond van de beschikking van 15 januari 2021, uitgereikt op 20 augustus 2021. Dat feit moet volgens eiser als één grond worden aangemerkt. Daarnaast voert eiser aan dat hij wel gehoor heeft gegeven aan de terugkeerverplichting door naar Litouwen terug te keren. Over de lichte gronden voert eiser aan dat hij van een vriend onderdak en werk heeft aangeboden gekregen. Eiser heeft een daartoe strekkende e-mail van de vriend toegevoegd aan het dossier.
4. Verweerder handhaaft alle gronden en stelt dat eiser geen gehoor heeft gegeven aan zijn vertrekplicht. Volgens verweerder heeft eiser zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief beëindigd, omdat eiser twee dagen na zijn vertrek weer terug was in Nederland. Dat eiser nu werk en onderdak heeft aangeboden gekregen doet niet af aan zijn plicht om terug te keren naar Litouwen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden de vrijheidsontnemende maatregel kunnen opleggen. Ten eerste heeft eiser de feitelijke juistheid van zware grond 3b niet betwist. Die grond heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn verblijf in Nederland effectief en daadwerkelijk heeft beëindigd. Hij heeft namelijk niet met objectieve gegevens onderbouwd dat hij zijn verblijf heeft verplaatst naar Litouwen, zich daar heeft gevestigd en daar een bestaan heeft opgebouwd. Eiser heeft aldus geen gehoor gegeven aan de terugkeerverplichting. Verweerder heeft eiser dan ook terecht de zware grond 3c tegengeworpen. Verder wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling, dat sprake is van één zware grond omdat de gronden betrekking hebben op hetzelfde feit. Hiertoe verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 25 maart 2020 waarin is geoordeeld dat een feitelijke of nadere toelichting voor meerdere gronden kan worden gebruikt. [1] Nu de twee gronden 3b en 3c de maatregel zelfstandig kunnen dragen, behoeft hetgeen is aangevoerd ten aanzien van de lichte gronden geen bespreking meer.
Conclusie
7. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2020:829.