ECLI:NL:RBDHA:2023:5282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
NL23.8896
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaak met Dublinindicatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsontneming van eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser was op 20 maart 2023 onderworpen aan een vrijheidsontnemende maatregel op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser stelde dat er op dat moment al een Dublinindicatie aanwezig was, omdat hij zich bij de controle aan de gate meldde met een Duitse verblijfsvergunning. De staatssecretaris had de maatregel op 28 maart 2023 opgeheven, maar eiser verzocht om schadevergoeding voor de onrechtmatige bewaring.

De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring vanaf de aanvang onrechtmatig was, omdat er al op 20 maart 2023 een Dublinindicatie bestond. De rechtbank concludeerde dat verweerder bij het opleggen van de maatregel had moeten uitgaan van de Dublinsituatie, aangezien de Duitse verblijfsvergunning van eiser op dat moment geldig was.

De rechtbank heeft eiser een schadevergoeding van € 900,- toegekend voor de 9 dagen onrechtmatige bewaring en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8896

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. X.R. Schuitemaker).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2023 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 28 maart 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B. Mihciokur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat er vanaf 20 maart 2023 een schadevergoedingsplicht bestaat, omdat er op dat moment al een Dublinindicatie was. Eiser wijst erop dat hij zich bij de gate meldde met een Duitse verblijfsvergunning. Ook verwijst eiser naar bladzijde 4 van werkinstructie WI 2022/15 Grensprocedure waarin staat dat bij Dublinindicaties de maatregel wordt gebaseerd op artikel 6, derde lid, Vw [1] , waarbij wordt gemotiveerd dat er een significant risico op onderduiken bestaat.
4. Verweerder voert aan dat er nader onderzoek nodig was naar de Duitse verblijfsvergunning van eiser. Op 20 maart 2023 concludeerde verweerder dat de verblijfsvergunning echt was, maar de verlenging vervalst. Verweerder heeft vervolgens nader onderzoek gedaan. Op 23 maart 2023 kwam het resultaatsbericht van de Duitse ambassade en de bevestiging dat de verlenging van de verblijfsvergunning vervalst was. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft verweerder vervolgens geoordeeld dat er sprake was van een Dublinindicatie.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank was er op 20 maart 2023 al sprake van een Dublinindicatie. Eiser bood namelijk bij de controle aan de gate een verblijfsvergunning van Duitsland aan. Die verblijfsvergunning bleek in orde te zijn en gaf een aanwijzing dat sprake was van een Dublinsituatie. Verweerder had daarom al bij het opleggen van de maatregel op 20 maart 2023 van de Dublinsituatie moeten uitgaan. Dat verweerder nader onderzoek wilde doen naar de geldigheid van de verlenging van de Duitse verblijfsvergunning doet daar niet af, omdat op 20 maart 2023 al duidelijk was dat de Duitse verblijfsvergunning van eiser niet vervalst was.
7. Het beroep is gegrond en de maatregel is vanaf de aanvang daarvan onrechtmatig.
8. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 9 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring 9 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 900,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 900,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.