ECLI:NL:RBDHA:2023:5281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
NL23.8895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel voor Syriërs in bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiseres was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. X.R. Schuitemaker, had beroep ingesteld tegen het besluit van 20 maart 2023, waarin de maatregel werd opgelegd. Tijdens de zitting op 30 maart 2023, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiseres aanwezig met een tolk in de Arabische taal, terwijl de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen.

De rechtbank heeft overwogen dat indien de toepassing van de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard moet worden. Eiseres voerde aan dat er een werkafspraak zou bestaan die inhoudt dat de bewaring van Syriërs na het aanmeldgehoor wordt opgeheven. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat een dergelijke werkafspraak bestaat. Verweerder, de staatssecretaris, stelde dat hij niet bekend was met deze afspraak en dat er geen pré-toets hoeft te worden verricht bij de toepassing van de maatregel.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.P. Verloop, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. Froma, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8895

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. X.R. Schuitemaker).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2023 (het bestreden besluit) is aan eiseres met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was een tolk in de Arabische taal aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. Eiseres voert aan dat er een werkafspraak bestaat dat voor Syriërs de bewaring wordt opgeheven na het aanmeldgehoor. De gemachtigde zou dat in de wandelgangen van het justitieel complex hebben opgevangen.
4. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt niet bekend te zijn met een dergelijke werkafspraak. Ook voert verweerder aan dat geen pré-toets hoeft te worden verricht en dat hij na het nader gehoor twee dagen heeft om te beslissen.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er een werkafspraak bestaat dat een vrijheidsontnemende maatregel ten aanzien van Syrische asielzoekers na het aanmeldgehoor wordt opgeheven. Bovendien wijst verweerder er terecht op dat verweerder, ingevolge de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 3 juni 2016 [1] , bij toepassing van de grensprocedure niet reeds bij het opleggen van de maatregel een pré-toets hoeft te verrichten naar de inwilligbaarheid van het asielverzoek. Verweerder dient een redelijke termijn te worden gegund om onderzoek te verrichten naar het asielverzoek van de vreemdeling en naar de vraag of dit verzoek zich leent voor afdoening in de grensprocedure, waarbij de beslissing hierover in beginsel wordt genomen na het nader gehoor, omdat dan alle relevante feiten bekend zijn. Daarnaast kan verweerder bijvoorbeeld onderzoeken of sprake is van tegenstrijdigheden in het relaas, van een veilig derde land of van een mogelijke Dublinclaim. De enkele omstandigheid dat eiseres Syrisch stelt te zijn en te kennen heeft gegeven asiel te willen aanvragen, betekent niet dat verweerder niet in de gelegenheid mocht worden gesteld om een onderzoek te verrichten.
Conclusie
7. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten