ECLI:NL:RBDHA:2023:5280

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
NL23.8739
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring op grond van artikel 59a Vw

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 16 maart 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiser op 27 maart 2023 de gronden van het beroep indiende en de verweerder op 29 maart 2023 hierop reageerde.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de eiser de gronden voor de maatregel, met uitzondering van enkele lichte gronden, niet betwist. De rechtbank concludeert dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, en dat de staatssecretaris terecht geen lichter middel heeft opgelegd. De rechtbank wijst het beroep van de eiser ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door rechter M.P. Verloop, in aanwezigheid van griffier J.R. Froma, en is openbaar gemaakt op 7 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8739

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. G.M.H. Vriesde),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van Twillert).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op 27 maart 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hierop op 29 maart 2023 gereageerd. De rechtbank heeft op 31 maart 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1997.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de gronden 3a, 3b en 4c. Ten aanzien van de zware gronden voert eiser aan dat hem niet tegengeworpen kan worden dat hij zich aan het toezicht onttrekt terwijl verweerder zelf niet op correcte wijze het toezicht uitvoert. Over 4c voert eiser aan dat hij bij zijn vriendin verbleef en dat verweerder hem alsnog een meldplicht kon opleggen. Verder voert eiser aan dat de maatregel onrechtmatig is omdat er ten onrechte wordt verwezen naar een reeds geëffectueerde Dublinclaim. Ook voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de zware grond 3d en de lichte grond 4d niet worden betwist en dat deze voldoende zijn om de maatregel te dragen. Verder stelt verweerder dat de zware grond 3a feitelijk juist is omdat eiser Nederland is binnengekomen zonder een geldig grensoverschrijdingsdocument. Ook is de zware grond 3b volgens verweerder feitelijk juist omdat eiser op 22 augustus 2022 met onbekende bestemming was vertrokken en zich nadien niet meer heeft gehouden aan de meldplicht. Over de lichte grond 4c voert verweerder aan dat eiser niet staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen en ook anderszins niet heeft aangetoond over een vaste woon- of verblijfplaats te beschikken. Verder stelt verweerder dat hij niet met een lichter middel had kunnen volstaan, omdat eiser op 22 augustus 2022 met onbekende bestemming was vertrokken en bovendien het adres van zijn vriendin, waar eiser stelt te verblijven, niet wil prijsgeven. Tot slot stelt verweerder voldoende voortvarend te hebben gehandeld door op 20 maart 2023 een vertrekgesprek te voeren en daarmee de eerste daadwerkelijke handeling van vertrek te verrichten.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de bewaring terecht gebaseerd op artikel 59a Vw. Er was een concreet aanknopingspunt dat er sprake was van een Dublinsituatie, namelijk het resultaat van de Eurodac-bevraging. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser de gronden 3d en 4d niet betwist. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze twee gronden voldoende zijn om een significant risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn. Eiser is, zoals verweerder terecht stelt, zonder een geldig grensoverschrijdingsdocument Nederland binnengekomen. Ook heeft eiser zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken door op 22 augustus 2022 met onbekende bestemming te vertrekken. Dat eiser later, in het kader van een andere maatregel, in bewaring zat en op 8 november 2022 vanwege een vormfout in vrijheid werd gesteld, doet daar niet aan af. Gelet op het bovenstaande en het feit dat eiser het adres van zijn vriendin niet wil prijsgeven, heeft verweerder terecht geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel op te leggen.
7. Tot slot stelt de rechtbank vast dat verweerder op 20 maart 2023 middels een vertrekgesprek een uitzettingshandeling heeft verricht. Ook heeft verweerder op 27 en 28 maart 2023 nieuwe vertrekgesprekken gevoerd en op 28 maart 2023 een nieuw claimverzoek ingediend bij de Duitse autoriteiten. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend handelt.
8. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.