In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 16 maart 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiser op 27 maart 2023 de gronden van het beroep indiende en de verweerder op 29 maart 2023 hierop reageerde.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de eiser de gronden voor de maatregel, met uitzondering van enkele lichte gronden, niet betwist. De rechtbank concludeert dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, en dat de staatssecretaris terecht geen lichter middel heeft opgelegd. De rechtbank wijst het beroep van de eiser ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door rechter M.P. Verloop, in aanwezigheid van griffier J.R. Froma, en is openbaar gemaakt op 7 april 2023.