ECLI:NL:RBDHA:2023:5278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
22-23490
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielvergunning op basis van artikel 1F Vluchtelingenverdrag met betrekking tot de rol van eiser bij de Syrische burgerlijke politie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die van 1997 tot 2012 bij de Syrische burgerlijke politie heeft gewerkt, had een verblijfsvergunning asiel aangevraagd, maar deze was afgewezen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder stelde dat er ernstige redenen waren om te veronderstellen dat eiser zich schuldig had gemaakt aan gedragingen die onder dit artikel vallen, omdat hij betrokken zou zijn geweest bij stelselmatige marteling van arrestanten in Syrië.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had aangetoond dat eiser daadwerkelijk betrokken was bij de misdrijven die aan hem werden verweten. De rechtbank benadrukte dat de bewijsvoering van verweerder aan strenge eisen moet voldoen, vooral gezien de ernst van de beschuldigingen. Eiser had verklaard dat hij geen betrokkenheid had bij martelingen of folteringen en dat zijn rol bij de burgerlijke politie voornamelijk administratief was. De rechtbank concludeerde dat de informatie waar verweerder zich op beriep te algemeen was en niet specifiek genoeg om de betrokkenheid van eiser bij de vermeende misdrijven te onderbouwen.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.23490
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2022 (het bestreden besluit)1 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij heeft verweerder aan eiser ook een terugkeerbesluit (met een vertrektermijn van 0 dagen) opgelegd en een inreisverbod van 10 jaar.2
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Op 19 december 2023 heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat eiser niet mag worden uitgezet totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.A. Matti. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Syrische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1978.
1. Dit besluit is op 15 november 2022 aan eiser uitgereikt.
2 Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, in combinatie met artikel 66a, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2. Eiser heeft asiel aangevraagd omdat het volgens hem in Syrië niet veilig voor hem is. Hij heeft van 1997 tot 2012 in Syrië bij de burgerlijke politie gewerkt, maar is weggegaan bij de politie omdat hij niet meer wilde werken voor de Syrische overheid vanwege de gewelddadigheden van de Syrische machthebbers tegen demonstranten. Hij is op 31 december 2013 met zijn gezin uit Syrië gevlucht. Eiser en zijn gezin hebben eerst een tijd in Turkije verbleven. In augustus 2021 is eiser naar Europa vertrokken. Zijn gezin is nog in Turkije. Eiser stelt dat hij in Syrië wordt gezien als een deserteur en dat hij daarom niet terug kan naar Syrië.

Standpunt van verweerder

3. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen omdat er ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen zoals wordt bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.3 Eiser is daarom een gevaar voor de openbare orde en heeft om die reden geen recht op asiel in Nederland.4
3.1
Verweerder heeft aan de afwijzing het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft van 1997 tot 2012 bij de Syrische politie gewerkt. Tussen 1997 en 2002 heeft hij zich in [plaats 1] als ‘getraind politieman’ onder andere bezig gehouden met het arresteren van gezochte personen en het opmaken van processen-verbaal van verhoren. Hij was ook als schrijver aanwezig bij deze verhoren. Eiser heeft verklaard dat dit zijn dagelijkse werk was. Van 2002 tot 2012 was eiser als ‘getraind en capabel politieman’ werkzaam als hoofd van de administratie van de bureaus in [plaats 2] en [plaats 3] . In deze baan moest eiser onder meer binnenkomende arrestatiebevelen registreren. Deze verdeelde hij vervolgens onder de andere politieagenten, die de arrestatiebevelen daarna uitvoerden. Daarna rapporteerde eiser de uitkomst van de arrestatiebevelen en de daaruit voortkomende processen-verbaal richting de rechtbank. De politiebureaus waar eiser heeft gewerkt, zijn gelegen in grotere plaatsen.
3.2
Uit verschillende openbare bronnen5 over Syrië blijkt dat de Syrische politie in de periode dat eiser daar werkte, maar ook daarvóór al, met name in de verhoorfase op grote schaal en/of stelselmatig arrestanten martelde en/of folterde en/of (zwaar) mishandelde. Dit zijn misdrijven tegen de menselijkheid6 (begaan in vredestijd) en ernstige niet-politieke misdrijven7. Eiser wordt hiermee in verband gebracht en kan daarvoor ook persoonlijk verantwoordelijk worden gehouden: er is sprake van ‘knowing and personal participation’. Onder andere gelet op eisers taken bij de Syrische politie wist hij of moet hij hebben geweten dat gearresteerde burgers een aanzienlijk risico liepen te worden gemarteld, gefolterd of (zwaar) te worden mishandeld. Hij moet zich daarom bewust zijn geweest van het misdadige optreden van de Syrische politie, hij heeft zich daar niet aan onttrokken en hij
3 Verdrag van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967.
4 Artikel 30b van de Vw in combinatie met paragraaf C2/7.10 en B1/4.4 van de
Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en artikel 3.107 van het Vreemdelingenb esluit 2000 (Vb).
5 Algemeen Ambtsbericht Syrië (2006, 2007, 2008, 2009, 2011, 2012), Amnesty International (2006, 2010, 2011, 2012), Damascus Center for Human Rights Studies (2010), Human Rights Association in Syria (2004), Syrian Human Rights Committee (2002, 2010, 2013), US State Department (1993,
1994, 1998, 2005), International Center for Transnational Justice (2020), Human Rights Watch (2010).
6 Artikel 1F, aanhef en onder a, van het Vluchtelingenverdrag.
7 Artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag.
heeft daar op wezenlijke wijze aan bijgedragen. Met de werkzaamheden die eiser deed, heeft hij een feitelijk effect gehad op de misdrijven van de Syrische politie. Die misdrijven zouden niet of niet op dezelfde manier zijn gepleegd als niemand eisers rol zou hebben vervuld. Eiser heeft een onmisbare en essentiële rol gespeeld bij het martelen, folteren en/of (zwaar) mishandelen van Syrische arrestanten en wordt geacht hieraan daadwerkelijk te hebben deelgenomen. Hij is daarom een mededader.
3.3.
Verweerder heeft verder overwogen dat eiser geen recht heeft op een asielvergunning, maar dat hij op dit moment ook niet kan worden uitgezet naar Syrië omdat dit in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM.8 Omdat – samengevat – die situatie nog geen 10 jaar duurt, is het weigeren van een asielvergunning op dit moment niet disproportioneel.9

Standpunt van eiser

4.1.
Eiser heeft verschillende argumenten (beroepsgronden) gegeven waarom het besluit van verweerder volgens hem niet klopt. Eiser werkte bij de burgerlijke politie, maar was geen politieagent en had de laagste rang. Hij werkte bij politieposten in kleine plaatsen ( [plaats 1] en [plaats 2] ). Een politiepost is niet hetzelfde als een politiebureau en medewerkers van politieposten zijn niet bevoegd tot het uitvaardigen of uitvoeren van arrestatiebevelen. Eiser had een administratieve functie, is niet betrokken geweest bij arrestaties, ondervragingen of martelingen en had geen enkele bevoegdheid. Dit geldt ook voor de periode dat hij in [plaats 3] heeft gewerkt bij het politiecentrum voor strafrechtelijke veiligheid (een speciale afdeling van de burgerlijke politie).
4.2.
Eiser heeft verder aangevoerd dat uit verschillende bronnen volgt dat mishandelingen, martelingen en/of folteringen alleen door Veiligheidsdiensten en speciale diensten van de politie worden gepleegd en alleen tegen arrestanten die betrokken zijn bij politieke of mensenrechtenkwesties. Eiser werkte bij de burgerlijke politie en had niets te maken met de Syrische Veiligheidsdienst of de Politieke Veiligheidsdienst. De politieposten en het -bureau waar eiser heeft gewerkt, hielden zich niet bezig met politiek, veiligheid of mensenrechten maar alleen met simpele en lichte overtredingen (bijvoorbeeld verkeersovertredingen en drugsdelicten), met andere woorden: een heel ander terrein dan waar artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag op ziet.
4.3.
Verweerder heeft volgens eiser niet aangetoond dat hij zelf concrete 1F-daden heeft verricht of daarbij concreet betrokken is geweest of daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Dat eiser volgens verweerder wist of had moeten weten dat de Syrische politie 1F-daden pleegde, is daarvoor niet voldoende. Het enkele feit dat eiser voor de Syrische politie heeft gewerkt, is ook onvoldoende voor het aannemen van ‘knowing and personal participation’, want niet alle onderdelen van de Syrische overheid en ook niet alle politie-eenheden maken zich schuldig aan marteling en niet alle arrestanten worden gemarteld. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat verweerder zijn verklaringen verkeerd heeft geïnterpreteerd of uit zijn verband heeft gerukt. Verweerder had eiser aanvullend moeten horen.
8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9 Verweerder heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 18 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007: BB1436.

Overwegingen en oordeel van de rechtbank

5. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag bepaalt dat vluchtelingen die weliswaar te vrezen hebben voor vervolging in het land van herkomst, geen aanspraak kunnen maken op vluchtelingrechtelijke bescherming als er ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat zij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid of een ernstig niet-politiek misdrijf hebben begaan. Gezien de vergaande consequenties die de uitsluiting voor deze categorie personen heeft, dient deze verdragsbepaling zeer terughoudend te worden toegepast.
6. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS is het aan verweerder om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling een van de zeer ernstige misdrijven, bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, heeft gepleegd. Wegens enerzijds de ernst van de misdrijven waarop artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag betrekking heeft en anderzijds het verstrekkende karakter van de vaststelling dat die bepaling van toepassing is op een vreemdeling, worden aan de bewijsvoering en de motivering van verweerder strenge eisen gesteld.10
7. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser misdrijven als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd.
8.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser van 1997 tot 2012 heeft gewerkt bij de Syrische burgerlijke politie. Tussen 1997 en 2002 was hij onder andere notulist, en was hij in deze rol bij veel verhoren aanwezig. Tussen 2002 en 2012 was hij hoofd van de administratie/secretariaatsmedewerker en was hij onder andere verantwoordelijk voor het verdelen van ‘bevelen tot medebrenging’ onder de dienstdoende agenten, en het vervolgens administratief afhandelen hiervan. Eiser heeft zelf niet verklaard dat hij betrokken was bij martelingen, folteringen of mishandelingen tijdens zijn werk, of dat dit plaatsvond op de politiebureaus waar hij werkte. Verweerder heeft de conclusie dat eiser hier wel bij betrokken was, gebaseerd op openbare informatie over de situatie in Syrië. De rechtbank overweegt dat verweerder vrij is in zijn keuze van bewijsmiddelen. Gelet op de strenge eisen die worden gesteld aan de bewijsvoering en de motivering van verweerder, moet uit die informatie echter wel volgen dat martelingen, folteringen en/of mishandelingen bij de burgerlijke politie in Syrië in de periode dat eiser daar werkte zo wijdverbreid en stelselmatig waren, dat het niet anders kan dan dat dit ook gebeurde op de politieposten of
-bureaus waar eiser werkte.
9.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in de periode dat eiser daar werkzaam was door de Syrische burgerlijke politie op grote schaal werd gemarteld, gefolterd en/of (zwaar) mishandeld en dat dit onderdeel was van een wijdverbreide en/of stelselmatige aanval op de Syrische burgerbevolking. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
10.
Verweerder heeft verwezen naar verschillende algemene ambtsberichten over Syrië en naar meerdere rapporten over de mensenrechtensituatie in Syrië. Verweerder heeft onderdelen van deze ambtsberichten en rapporten geciteerd en heeft gesteld dat hieruit blijkt dat er aanwijzingen zijn dat niet alleen de Syrische veiligheidsdiensten, maar ook de
10 Vergelijk onder andere de uitspraak van 1 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3684.
burgerlijke politie zich schuldig heeft gemaakt aan stelselmatige martelingen, folteringen en/of (zware) mishandelingen. De rechtbank is het met verweerder eens dat hier aanwijzingen voor te vinden zijn in de door verweerder gebruikte informatiebronnen, maar vindt deze aanwijzingen onvoldoende concreet om hieruit de conclusie te kunnen trekken dat burgers in (bijna) alle burgerlijke politieposten of -bureaus stelselmatig gemarteld, gefolterd of mishandeld werden. De schaal waarop de martelingen, folteringen en/of (zware) mishandelingen plaatsvonden bij de burgerlijke politie, wordt niet duidelijk. Hiervoor wordt in de ambtsberichten en rapporten onvoldoende specifiek ingegaan op de situatie bij de burgerlijke politie. De voorbeelden die hierin genoemd worden zien voornamelijk op martelingen door veiligheidsdiensten of martelingen van arrestanten die betrokken zijn bij politieke of mensenrechtenkwesties. Uit de door verweerder gebruikte informatiebronnen blijkt niet zonder meer dat ook de burgerlijke politie zich bezig hield met dergelijke arrestanten. Ook worden in de rapporten bepaalde termen genoemd waarvan het voor de rechtbank niet duidelijk is wat ermee bedoeld wordt. De rechtbank zal het voorgaande verder toelichten aan de hand van citaten uit een aantal bronnen waar verweerder naar heeft verwezen.
11. Verweerder heeft geciteerd uit algemene ambtsberichten over Syrië.11 Hierin staat: “
Hoewel expliciet bij wet verboden, zijn er aanwijzingen dat politie en diverse veiligheidsdiensten op grote schaal lichamelijke en geestelijke mishandeling en
foltering toepassen bij ondervraging van verdachte personen (met inbegrip van
politieke tegenstanders).”In het ambtsbericht wordt vervolgens echter uitsluitend ingegaan op martelingen tijdens ondervragingen door veiligheidsdiensten, tijdens incommunicado detentie en martelingen in detentiecentra van de veiligheidsdienst. Over martelingen bij de politie wordt niet meer gesproken.
12. Verweerder heeft daarnaast geciteerd uit rapporten van Amnesty International.12 In het rapport van 2010 staat:
“Torture and other ill-treatment were reported to be common in police stations, security agencies, detention centres, and prisons.”
Het rapport van 2011 bevat soortgelijke bewoordingen. Uit deze algemene bewoordingen volgt niet direct dat martelingen, folteringen en/of (zware) mishandelingen ook plaatsvonden bij de burgerlijke politie. Ook is niet duidelijk wat met de term ‘detention centres’ wordt bedoeld. Daarnaast gaan de voorbeelden in het rapport van 2010 alleen over personen die door de Syrische veiligheidsdienst zijn opgepakt, en het voorbeeld in het rapport van 2011 over een politieke activist die is mishandeld. De rapporten maken naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk waarop de conclusie is gebaseerd dat marteling, foltering en/of (zware) mishandeling bij de burgerlijke politie een gebruikelijke (“common”) praktijk was.
13. Verder is verwezen naar een rapport van de Human Rights Association in Syria.13
Hierin staat het volgende:
“Torture is often used to extract confessions from victims for crimes they may or may not
have committed. (…) In Syria the practice of torture is common for prisoners of conscience
11 Algemeen Ambtsbericht van 9 oktober 2007 (p.50) en 23 december 2011 (p.57-58).
12 Amnesty International Report 2010 (p.315) en 2011 (p.314).
13 Torture in Syria, by Human Rights Association in Syria, January 2004.
and political prisoners, as well as for judicial prisoners who are often subjected to torture
whilst undergoing investigation.”14
“It is worth mentioning that Syria has been in the state of emergency for over 40 years, a time
during which the right to be free from torture has been violated continuously.”15
“However, judicial and security forces in the Syrian Arab Republic routinely use torture as
an essential means of obtaining confessions of guilt from detainees.”16
(Ook) Deze citaten zijn erg algemeen. Bovendien is het voor de rechtbank niet duidelijk wat de term ‘judicial forces’ precies inhoudt, en of hiermee ook de burgerlijke politie wordt bedoeld. Verderop in het rapport worden voorbeelden genoemd van personen die zijn gemarteld. Deze voorbeelden zien echter bijna allemaal op martelingen door de Criminal Security Branch. Dit lijkt dus ook te gaan over martelingen door de veiligheidsdiensten. Daarnaast worden er nog twee specifieke situaties genoemd van martelingen in een gevangenis en een marteling in de rechtbank. Dit ziet dus niet op politieposten of -bureaus van de burgerlijke politie.
14. Ook heeft verweerder verwezen naar een rapport van de Syrian Human Rights Committee (SHRC).17 Hierin staat:

“Torture is still practiced extensively in Syrian prisons and detention centers, whether the ordinary police stations or the security systems”18

“Detention is still an opportunity for torture that seems not to come to an end in the Syrian prisons and custody stations. The background behind detention varies from political causes to detention for the purpose of investigation in a potential criminal issue.”19
“Torture is still a routine practice in the Syrian stations of investigations, detention and
custody.”20
Hoewel ‘ordinary police stations’ uitdrukkelijk worden genoemd en het voorstelbaar is dat hiermee posten of bureaus van de burgerlijke politie worden bedoeld, wordt dit verder niet verduidelijkt en gaan de voorbeelden die in dit rapport worden gegeven voornamelijk over politieke arrestanten en personen die door de veiligheidsdiensten zijn gemarteld. Er wordt één voorbeeld genoemd van een persoon in detentie waarvan zou zijn gezegd dat hij zelfmoord had gepleegd, maar die waarschijnlijk als gevolg van martelingen is overleden. Dit lijkt echter specifiek te gaan over iemand die in de gevangenis zit. Daarom volgt daar niet direct uit dat (ook) op politieposten of -bureaus van de burgerlijke politie (stelselmatig) wordt gemarteld en/of mishandeld. Daarnaast is het voor de rechtbank niet duidelijk wat wordt bedoeld met de term ‘custody stations’.
14 Pagina 4 van Torture in Syria, by Human Rights Association in Syria, January 2004.
15 Pagina 12 van Torture in Syria, by Human Rights Association in Syria, January 2004.
16 Pagina 13 van Torture in Syria, by Human Rights Association in Syria, January 2004.
17 Annual Report 2002 van SHRC.
18 Pagina 5 van Annual Report 2002 van SHRC.
19 Pagina 8 van Annual Report 2002 van SHRC.
20 Pagina 11 van Annual Report 2002 van SHRC.
15. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder met de verwijzing naar de algemene bronnen onvoldoende heeft gemotiveerd dat door de burgerlijke politie in Syrië in de periode dat eiser daar werkzaam was stelselmatig burgers werden gemarteld, gefolterd en/of (zwaar) mishandeld. Daarmee heeft verweerder ook onvoldoende gemotiveerd dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser misdrijven tegen de menselijkheid als bedoeld in 1F heeft gepleegd (de a-grond) of een ernstig niet-politiek misdrijf heeft begaan (de b-grond). Er worden strenge eisen gesteld aan verweerder voor het aantonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling een 1F-feit heeft gepleegd. De aanwijzingen in de rapporten waar verweerder naar heeft verwezen zijn te algemeen van aard en onvoldoende toegespitst op de burgerlijke politie. Daarnaast zijn in de verklaringen van eiser zelf geen aanknopingspunten te vinden dat hij betrokken was bij martelingen, folteringen en/of (zware) mishandelingen. Verweerder heeft daarom niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast.

Conclusie

16. De aanvraag is ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op overweging 5 tot en met 15 van deze uitspraak ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Omdat het besluitvormingsprimaat bij verweerder ligt, kan de rechtbank ook niet zelf in de zaak voorzien. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. J.J. Catsburg en mr. M. den Heyer, leden, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal - van der Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.