ECLI:NL:RBDHA:2023:5275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
NL23.7287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige binnentreding en schadevergoeding in vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Angolese eiser. De eiser had op 9 maart 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Echter, op 15 maart 2023 werd deze maatregel opgeheven. De rechtbank diende te beoordelen of de maatregel van bewaring onrechtmatig was en of de eiser recht had op schadevergoeding.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de autoriteiten zonder toestemming of machtiging de woning van de eiser waren binnengetreden. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was dat de verbalisanten voorafgaand aan het binnentreden om toestemming hadden gevraagd, noch dat er een machtiging was getoond. Dit leidde tot de conclusie dat de inbreuk op het privéleven van de eiser zo ernstig was dat er geen ruimte was voor een belangenafweging.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond en kende een schadevergoeding toe van € 700,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende zeven dagen. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de eiser, die op € 1.674,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 april 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.7287
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 15 maart 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Angolese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2002.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat verweerder de woning van eiser onrechtmatig is binnengetreden. Eiser heeft geen toestemming gegeven voor het binnentreden en er is ook geen machtiging tot binnentreden getoond.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de houding van eiser mocht worden afgeleid dat er toestemming is gegeven voor het binnentreden.
5. In de artikelen 1, vierde lid, en artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden is – zakelijk weergegeven – bepaald dat de persoon die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, voorafgaand vraagt om toestemming hiervoor. Deze toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist.
6. In het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/ophouding van 9 maart 2023 is – zakelijk weergegeven – vermeld dat de verbalisanten op de toegangsdeur klopten van de kamer waarin, naar later bleek, eiser zich bevond en luid “politie” riepen. Vervolgens werd de deur geopend door een persoon, die verbalisanten als eiser herkenden. Verbalisanten hebben zich daarop gelegitimeerd en het doel van hun komst meegedeeld en naar de personalia van eiser gevraagd.
7. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit dit proces-verbaal niet dat verbalisanten voorafgaand aan het binnentreden om toestemming hiervoor hebben gevraagd. Evenmin blijkt uit dit proces-verbaal dat voorafgaand aan het binnentreden een machtiging is getoond. Ook blijkt niet uit dit proces-verbaal dat eiser, zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, gebaren heeft gemaakt waaruit verbalisanten mochten afleiden dat hij toestemming heeft gegeven om binnen te treden. Dit maakt het binnentreden onrechtmatig.
8. De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag welke gevolgen dit gebrek in het voortraject dient te hebben voor de daarop volgende maatregel. De rechtbank overweegt dat een inbreuk op het privéleven van eiser door een onrechtmatige binnentreding in diens woning een zodanig ernstig gebrek oplevert, dat voor een belangenafweging geen plaats meer is. Dit betekent dat de maatregel vanaf het moment van de oplegging ervan onrechtmatig is. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
9. Gelet hierop kunnen de overige beroepsgronden onbesproken blijven.
10. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 7 dagen onrechtmatige vrijheidsontnemende maatregel van 7 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 700,-.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 700,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.