ECLI:NL:RBDHA:2023:5263

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
NL23.2284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinprocedure en asielaanvraag van een Syrische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft de zaak op 21 maart 2023 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije te maken zal krijgen met een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat Bulgarije in het algemeen zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat het aan de eiser is om het tegendeel aan te tonen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd en dat de informatie waar hij naar verwijst, niet voldoende is om te concluderen dat hij een reëel risico loopt bij overdracht aan Bulgarije. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.2284 (beroep) en NL23.2285 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/ voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.2285, op 21 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chaker. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1999 en hij heeft de Syrische nationaliteit.
2. Verweerder heeft zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen, nu Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat verweerder ten aanzien van Bulgarije niet zonder meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan vanwege het bestaan van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Overdracht zal voor eiser leiden tot een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest [2] of artikel 3 van het EVRM [3] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of ten aanzien van Bulgarije nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat mag worden uitgegaan van het vermoeden dat de Bulgaarse autoriteiten hun internationale verplichtingen nakomen en dat uit de landeninformatie waar eiser naar heeft verwezen in zijn zienswijze het tegendeel niet volgt.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank, mag verweerder, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, er in het algemeen van uit gaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Bulgarije dit tegenover hem niet doet. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Eiser heeft zijn stellingen niet onderbouwd, anders dan door te verwijzen naar uitspraken van deze rechtbank. Uit het AIDA rapport 2021 volgt wel dat in Bulgarije pushbacks plaatsvinden, ook van vreemdelingen die zich op het grondgebied van Bulgarije bevinden, maar eiser heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat hij, als Dublinclaimant, bij overdracht aan Bulgarije te maken zal krijgen met een pushback. In deze zaak is er een expliciet claimakkoord van de Bulgaarse autoriteiten op basis van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. In dat geval, zo blijkt uit pagina 39 van het AIDA rapport, wordt de Dublinclaimant overgebracht naar een opvangvoorziening. Het AIDA rapport bevat verder geen concrete aanknopingspunten dat Dublinclaimanten na hun overdracht aan Bulgarije te maken krijgen met pushbacks. Bovendien volgt uit eisers verklaringen dat hij in Bulgarije is toegelaten tot de asielprocedure.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat eisers stelling dat er in Bulgarije pushbacks plaatsvinden, niet leidt tot de conclusie dat eiser, als Dublinclaimant, bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Dat geldt ook voor de stelling van eiser dat de opvang in Bulgarije niet aan de maatstaven voldoet. Eiser heeft in Bulgarije volgens zijn eigen verklaring in het aanmeldgehoor (pagina 6, onderaan) nooit in de opvang gezeten, dus hij spreekt niet uit eigen ervaring. Dat eiser in Bulgarije is mishandeld, in detentie heeft gezeten zonder kennelijke rechterlijke toets en geen rechtsbijstand had, heeft eiser niet onderbouwd. Verder betekent eisers stelling dat hij in Bulgarije gedwongen werd om vingerafdrukken af te staan, niet dat de autoriteiten van Bulgarije zich onrechtmatig hebben gedragen: de lidstaten zijn immers op grond van de Eurodacverordening verplicht om illegale vreemdelingen die het grondgebied van de lidstaten binnenkomen te registreren. Verweerder heeft in dit verband ook terecht opgemerkt dat Bulgarije met het claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, (verder) in behandeling wordt genomen. Dat betekent ook dat er geen sprake zal zijn van uitzetting naar het land van herkomst in strijd met het verbod van refoulement en ook dat eiser aanspraak maakt op opvangvoorzieningen. Als eiser meent dat Bulgarije in strijd handelt met deze richtlijnen, kan en dient hij daarover te klagen bij de (hogere) Bulgaarse autoriteiten. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk of volstrekt zinloos is.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken. Voor wat betreft eisers stelling dat Nederland een ruimhartiger gezinsherenigingsbeleid heeft dan Bulgarije, oordeelt de rechtbank dat dit geen relevantie heeft in de Dublinprocedure.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak op het beroep kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.