ECLI:NL:RBDHA:2023:525

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
SGR 22/2912
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over dwangsom en behandeling aanvraag Individuele Studietoeslag

Op 16 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag als verweerder en een eiser die een aanvraag om Individuele Studietoeslag had ingediend. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder waarin werd meegedeeld dat hij geen dwangsom had verbeurd. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk ongegrond was, omdat verweerder tijdig op de aanvraag had beslist. Eiser had op 26 juli 2021 de aanvraag ingediend en verweerder had op 17 september 2021 besloten om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Eiser had dit besluit ontvangen en had hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een niet (tijdig) genomen besluit, en dat verweerder terecht had geoordeeld dat er geen dwangsom was verbeurd. De rechtbank verwierp ook het betoog van eiser dat verweerder in strijd had gehandeld met het verbod van détournement de pouvoir. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2912

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: voorheen [gemachtigde]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. C.L. Lina).

Procesverloop

In het besluit van 26 januari 2022 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij geen dwangsom heeft verbeurd.
In het besluit van 26 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Eiser is vrijgesteld van het betalen van het griffierecht. Dat betekent dat eiser in deze procedure geen griffierecht hoeft te betalen.
2. Omdat het beroep kennelijk ongegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk ongegrond is.
3. Eiser heeft op 26 juli 2021 bij verweerder een aanvraag om Individuele Studietoeslag ingediend. Op 17 januari 2022 heeft eiser verweerder een ingebrekestelling gestuurd omdat volgens hem niet tijdig op zijn aanvraag van 26 juli 2021 is beslist.
4. In het primaire besluit heeft verweerder besloten dat hij geen dwangsom heeft verbeurd. In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. Verweerder overweegt daartoe dat de op 17 september 2021 op de aanvraag is beslist. Dit was binnen de beslistermijn van 8 weken, welke op 20 september 2021 afliep.
5. Het betoog van eiser dat verweerder wel een dwangsom heeft verbeurd, slaagt niet. Uit het dossier blijkt dat verweerder de aanvraag van eiser bij besluit van 17 september 2021 buiten behandeling heeft gesteld. Eiser heeft dit besluit van verweerder ontvangen, hetgeen alleen al blijkt uit het feit dat hij op 4 oktober 2021 bezwaar tegen dat besluit heeft gemaakt. Op het moment dat eiser de ingebrekestelling naar verweerder stuurde, had verweerder dus al een besluit op de aanvraag van eiser genomen. Van een niet (tijdig) genomen besluit op de aanvraag is daarom geen sprake, zodat ook van het verbeuren van een dwangsom door verweerder geen sprake is. Eiser meent kennelijk dat het buiten behandeling stellen van een aanvraag geen besluit is. Die veronderstelling van eiser is onjuist, wat onder meer blijkt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 februari 2019 [1] . In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat ook alle besluiten waarbij een aanvraag wordt afgewezen, een aanvraag buiten behandeling wordt gelaten (zoals in dit geval) of een bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard, moeten worden aangemerkt als beschikkingen op een aanvraag in de zin van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb.
6. Er is ook geen sprake van dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir, zoals eiser heeft gesteld. Anders gezegd: er is niet gebleken dat verweerder zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen, heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven. Dat verweerder binnen de beslistermijn heeft beslist op de aanvraag door deze buiten behandeling te stellen, is in elk geval geen misbruik van zijn bevoegdheid. Evenmin is gebleken van machtsmisbruik door verweerder. Dit betoog van eiser slaagt daarom evenmin.
7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht besloten dat hij geen dwangsom heeft verbeurd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.