In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij haar meerderjarige broer. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op 17 november 2020, en na bezwaar is deze afwijzing op 25 november 2022 gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak op 28 maart 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.
Eiseres had eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvraag was afgewezen. In februari 2020 heeft zij een nieuwe aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier, maar deze werd afgewezen omdat zij niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De staatssecretaris oordeelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar broer, en dat er geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestond.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen specifieke gronden heeft aangevoerd die zich richten tegen de afwijzing van de staatssecretaris. De rechtbank heeft ook de eerdere uitspraken met betrekking tot de ouders van eiseres in overweging genomen, waarin werd geoordeeld dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestond. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris bevestigd en eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding.