ECLI:NL:RBDHA:2023:5243
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning voor familieleven
In de zaak met de nummers NL22.26535 en NL22.26539 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hadden een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in te stellen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvragen waren eerder op 17 november 2020 afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en het bezwaar tegen deze afwijzing was op 25 november 2022 ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter heeft op 28 maart 2023 de zaak behandeld, waarbij verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde, terwijl verzoekster niet verscheen. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op dezelfde dag in de aan de verzoeken gerelateerde zaken (NL22.26534 en NL22.26538) al een beslissing genomen. Hierdoor was de noodzaak voor een voorlopige voorziening komen te vervallen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening dan ook afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, in aanwezigheid van griffier mr. M.C. Drenten-Boon, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.