In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2023 een beschikking gegeven inzake het verzoek tot adoptie en de vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster. Het verzoek was ingediend door de overleden verzoeker en zijn partner, die in Canada woonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker, die de Nederlandse nationaliteit had, de verzoekster wilde adopteren, die inmiddels meerderjarig was. Echter, verzoeker overleed tijdens de procedure, waardoor niet aan de wettelijke eisen voor adoptie was voldaan. De rechtbank oordeelde dat de adoptie niet kon worden uitgesproken, omdat verzoekster op het moment van de indiening van het verzoek al meerderjarig was en verzoeker geen belang meer had bij het verzoek. Dit leidde tot de afwijzing van het verzoek tot adoptie en daarmee ook het verzoek om de geslachtsnaam van verzoekster vast te stellen.
Daarnaast werd het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de Indonesische adoptie van verzoekster door verzoeker en zijn vrouw als 'zwakke' adoptie werd beschouwd, waarbij de familierechtelijke betrekkingen met de biologische ouders niet volledig waren verbroken. Hierdoor voldeed verzoekster niet aan de eisen van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen. De rechtbank verwierp ook het beroep van verzoekster op 'fait accompli', waarbij zij stelde dat haar vertrouwen in de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit door de Indonesische adoptie niet kon worden gehonoreerd. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit eveneens moest worden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de aard van de procedure.