ECLI:NL:RBDHA:2023:5205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
C/09/625889 / HA ZA 22-214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van collectieve actie door Stichting Voor Waarheid en Nederlandse Vereniging Kritisch Prikken tegen de Staat der Nederlanden en Commissieleden van de Gezondheidsraad

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een collectieve actie ingesteld door Stichting Voor Waarheid en de Nederlandse Vereniging Kritisch Prikken (NVKP) tegen de Staat der Nederlanden en de Commissieleden van de Gezondheidsraad. De eisers vorderden dat de rechtbank voor recht verklaart dat de Staat en de Commissieleden onrechtmatig hebben gehandeld met betrekking tot adviezen over COVID-19-vaccins. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering onvoldoende concreet was omschreven en dat niet duidelijk was wiens belangen door de eisers werden behartigd. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldeden aan de ontvankelijkheidseisen voor een collectieve actie zoals vastgelegd in artikel 3:305a BW. De rechtbank concludeerde dat de belangen die de eisers beogen te beschermen niet gelijksoortig zijn aan de belangen die zij volgens hun statuten behartigen. Hierdoor werden de eisers niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering. Tevens werden zij hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van de Staat en de Commissieleden, die tot op heden zijn begroot op € 1.196, met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/625889 / HA ZA 22-214
vonnis van 19 april 2023
in de zaak van

1.STICHTING VOOR WAARHEID (voorheen Viruswaarheid.nl) te Rotterdam,

2.
NEDERLANDSE VERENIGING KRITISCH PRIKKENte Driebergen,
eisers,
advocaat mr. G.C.L. van de Corput te Breda,
tegen
1.
STAAT DER NEDERLANDEN (in het bijzonder het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en meer in het bijzonder het secretariaat van de Gezondheidsraad)te Den Haag,
2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
4.
[gedaagde 4],
5.
[gedaagde 5],
6.
[gedaagde 6],
7.
[gedaagde 7],
8.
[gedaagde 8],
9.
[gedaagde 9],
10.
[gedaagde 10],
allen (2 tot en met 10) gedagvaard op het adres van de Gezondheidsraad te Den Haag, gedaagden,
advocaat mr. J.H.C.A. Muller te Den Haag,
Eisers worden hierna Voor Waarheid en NVKP genoemd. Gedaagden worden hierna de Staat en (2 tot en met 10) de Commissieleden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op 14 september 2022 is in deze zaak een (tussen)vonnis gewezen waarin ook het procesverloop tot dan toe is beschreven. Daarna is een mondelinge behandeling bevolen over de ontvankelijkheid van Voor Waarheid en NVKP in de collectieve actie, die is gehouden op 9 maart 2023. Daarbij hebben de advocaten het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
De Gezondheidsraad is een adviescollege in de zin van artikel 79 van de Grondwet. Op grond van artikel 22 van de Gezondheidswet heeft de Gezondheidsraad als taak ministers en de beide Kamers van de Staten Generaal te adviseren over vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid en het gezondheids(zorg)onderzoek door middel van het uitbrengen van rapporten (lees: adviezen) op basis van de stand van de wetenschap. Op grond van artikel 24 van de Gezondheidswet kan de voorzitter van de Gezondheidsraad commissies instellen, die over specifieke onderwerpen advies dienen uit te brengen.
2.2.
De voorzitter van de Gezondheidsraad heeft op 21 december 2020 de Tijdelijke Commissie Medische Aspecten van COVID-19 (hierna te noemen: de Commissie) ingesteld. De Commissieleden zijn leden van de Commissie. De Commissie heeft tot taak om adviesvragen van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna te noemen: de Minister) over COVID-19 te beantwoorden.
2.3.
De Commissie heeft op verzoek van de Minister onder meer de hierna in 3.2 genoemde adviezen uitgebracht en daarbij de Minister positief geadviseerd over de opname van de coronavaccins in een publiek vaccinatieprogramma en over de wijze waarop de coronavaccins in dat verband worden ingezet.

3.Het geschil

3.1.
Voor Waarheid en NVKP vorderen dat de rechtbank voor recht verklaart dat de Staat en de Commissieleden onrechtmatig hebben gehandeld, met hoofdelijke veroordeling van de Staat en de Commissieleden in de proceskosten.
3.2.
Aan hun vordering leggen Voor Waarheid en NVKP ten grondslag dat de Commissieleden in een aantal adviezen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten onrechte positief hebben geadviseerd over a) de opname van een aantal als COVID-19-vaccins op de markt gebrachte producten van BioNTech/Pfizer, Moderna, AstraZeneca en Janssen in een publiek vaccinatieprogramma en b) de wijze waarop deze producten in dat verband worden ingezet. Viruswaarheid en NVKP voeren aan dat bij de adviezen van de Commissie aan geen van de door de Gezondheidsraad opgestelde criteria is voldaan en dat de adviezen verder dusdanig in strijd zijn met de eigen richtlijnen, universele beginselen voor een verantwoord volksgezondheidsbeleid, internationale mensenrechtenverdragen en ethische beginselen zoals vastgelegd in de Code van Neurenberg dat deze niet alleen onrechtmatig maar ook onethisch, immoreel en crimineel zijn.
3.3.
De Staat en de Commissieleden concluderen tot niet-ontvankelijkheid van Voor Waarheid en NVKP omdat niet is voldaan aan de ontvankelijkheidsvereisten voor een collectieve actie.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor Waarheid en NVKP hebben een collectieve vordering ingesteld en zij komen daarmee in deze procedure niet zozeer op voor hun eigen belang, maar voor de belangen van anderen. Dat kan alleen als aan een aantal voorwaarden is voldaan en daarover moet worden beslist voordat de zaak inhoudelijk wordt behandeld. Dat is in deze zaak aan de orde; in dit vonnis gaat het over de vraag of voldaan is aan de ontvankelijkheidseisen die de wet stelt aan een collectieve vordering en de rechtspersoon die die vordering instelt. Daarbij is in de eerste plaats van belang wat de vordering inhoudt en voor wiens belangen daarmee wordt opgekomen.
4.2.
De rechter beoordeelt alleen vorderingen van (rechts)personen die daarbij voldoende belang hebben [1] ; het moet gaan om een concreet geschil tussen eiser en gedaagde. Ook voor de ontvankelijkheid van een vordering tot verklaring voor recht is vereist dat eisers een concreet belang bij die vordering hebben. Daarnaast moet zijn voldaan aan artikel 3:302 BW: de verklaring wordt slechts gegeven op vordering van een bij de rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon. Dit is niet anders in gevallen van een collectieve actie, waar wordt opgetreden voor de belangen van anderen. Ook wanneer een vordering is ingesteld door een belangengroepering dient te zijn voldaan aan het vereiste dat het oordeel van de rechter wordt gevraagd over een (dreigende) inbreuk op bepaalde belangen en dient derhalve te zijn voldaan aan de vereisten van artikel 3:303 BW. Om dat te kunnen beoordelen, moet de vordering voldoende concreet zijn omschreven. Dat is de vordering die Voor Waarheid en NVKP hebben ingesteld niet omdat daarin niet staat welk handelen of nalaten jegens wie volgens eisers onrechtmatig is. Dat op zich leidt al tot niet-ontvankelijkheid.
4.3.
Uit de dagvaarding blijkt wel dat de vordering verband houdt met de adviezen van de Gezondheidsraad die volgens Voor Waarheid en NVKP niet deugdelijk en onrechtmatig waren, maar in de vordering is dat niet uitgewerkt. Er wordt gevorderd om voor recht te verklaren ‘dat de Staat en de Commissieleden onrechtmatig hebben gehandeld’, maar er staat niet waar dat onrechtmatig handelen uit heeft bestaan. Uit de dagvaarding blijkt ook niet waar de verklaring voor recht toe zou leiden en wat Voor Waarheid en NVKP ermee beogen. Tijdens de mondelinge behandeling is dat verder toegelicht en is namens Voor Waarheid en NVKP naar voren gebracht dat het de bedoeling is dat wordt vastgesteld dat de adviezen van de Gezondheidsraad niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Voor Waarheid en NVKP hebben aangevoerd dat er sprake is van een (medische) misstand doordat de adviezen zijn gebruikt en dat de gevorderde verklaring voor recht ertoe zal leiden dat die misstand wordt beëindigd in het belang van de volksgezondheid. Dat alles komt in de vordering echter niet tot uitdrukking.
4.4.
Voor Waarheid en NVKP hebben aangevoerd dat zij hun vordering in de loop van de procedure nog kunnen wijzigen en preciseren, maar tot op heden hebben zij dat niet gedaan en zij hebben ook niet te kennen gegeven dat zij een concrete wijziging van de vordering voor ogen hebben. Of een eventuele wijziging van eis – mede gelet op het feit dat het gaat om een collectieve actie – toelaatbaar zou zijn, laat de rechtbank daarom in het midden. Er moet een oordeel worden gegeven over de ontvankelijkheid bij de vordering zoals die nu luidt.
Het is ook niet aan de rechtbank om de vordering verder in te vullen of te concretiseren. In voorkomende gevallen kan dat aan de orde zijn als uit de dagvaarding voldoende duidelijk naar voren komt wat de vordering precies inhoudt en de wederpartij dat ook zo heeft begrepen, maar dat is in deze zaak niet het geval.
4.5.
Dat de vordering onvoldoende concreet is omschreven betekent ook dat (reeds daarom) niet kan worden vastgesteld dat is voldaan aan de nadere ontvankelijkheidseisen die gelden voor een collectieve actie in de zin van artikel 3:305a BW, zoals in deze zaak ingesteld. Een stichting of vereniging kan op grond van dat artikel een vordering instellen die strekt tot bescherming van de belangen van anderen, voor zover zij volgens haar statuten gelijksoortige belangen behartigt en deze belangen ook voldoende zijn gewaarborgd. In dat kader zijn in het artikel nadere eisen gesteld aan de rechtspersoon. Als daaraan niet is voldaan komt de rechter op grond van artikel 1018c lid 5 Rv niet toe aan de inhoudelijke behandeling van de vordering, en ook niet als niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat het voeren van de collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering en/of als summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van de vordering.
In deze zaak moet dus in ieder geval voldoende duidelijk zijn dat de belangen die Voor Waarheid en NVKP met de vordering beogen te beschermen, gelijksoortig zijn aan de belangen die zij volgens hun statuten behartigen. Omdat de vordering te algemeen is en niet duidelijk is wat daarmee wordt beoogd, kan de rechtbank dat niet vaststellen. Ook om die reden kunnen Voor Waarheid en NVKP niet in hun vordering worden ontvangen.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Voor Waarheid en NVKP niet-ontvankelijk zijn in hun vordering. Aan de inhoudelijke beoordeling komt de rechtbank niet toe.
4.7.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW ook overigens niet is voldaan.
4.8.
In artikel 3:305a lid 1 tot en met 3 BW staat het volgende:
Een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid kan een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd.
De belangen van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, zijn voldoende gewaarborgd, wanneer de rechtspersoon als bedoeld in lid 1, voldoende representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen en beschikt over:
a.een toezichthoudend orgaan, tenzij uitvoering is gegeven aan artikel 44a lid 1 of artikel 291a lid 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
b.passende en doeltreffende mechanismen voor de deelname aan of vertegenwoordiging bij de besluitvorming van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt;
c.voldoende middelen om de kosten voor het instellen van een rechtsvordering te dragen, waarbij de zeggenschap over de rechtsvordering in voldoende mate bij de rechtspersoon ligt;
d
.een algemeen toegankelijke internetpagina, waarop de volgende informatie beschikbaar is:
1. de statuten van de rechtspersoon;
2. de bestuursstructuur van de rechtspersoon;
3. de laatst vastgestelde jaarlijkse verantwoording op hoofdlijnen van het toezichthoudend orgaan over het door haar uitgevoerde toezicht;
4. het laatst vastgestelde bestuursverslag;
5. de bezoldiging van bestuurders en de leden van het toezichthoudend orgaan;
6. de doelstellingen en werkwijzen van de rechtspersoon;
7. een overzicht van de stand van zaken in lopende procedures;
8. indien een bijdrage wordt gevraagd van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt: inzicht in de berekening van deze bijdrage;
9. een overzicht van de wijze waarop personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt zich kunnen aansluiten bij de rechtspersoon en de wijze waarop zij deze aansluiting kunnen beëindigen;
e. voldoende ervaring en deskundigheid ten aanzien van het instellen en voeren van de rechtsvordering.
3. Een rechtspersoon als bedoeld in lid 1 is slechts ontvankelijk indien:
a.de bestuurders betrokken bij de oprichting van de rechtspersoon, en hun opvolgers, geen rechtstreeks of middellijk winstoogmerk hebben, dat via de rechtspersoon wordt gerealiseerd;
b.de rechtsvordering een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer heeft. Van een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer is sprake, wanneer:
1. de rechtspersoon genoegzaam aannemelijk maakt dat het merendeel van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft; of
2. degene tegen wie de rechtsvordering zich richt, woonplaats in Nederland heeft en bijkomende omstandigheden wijzen op voldoende verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer; of
3. de gebeurtenis of de gebeurtenissen waarop de rechtsvordering betrekking heeft, in Nederland heeft of hebben plaatsgevonden;
c. de rechtspersoon in de gegeven omstandigheden voldoende heeft getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de verweerder te bereiken. Een termijn van twee weken na de ontvangst door de verweerder van een verzoek tot overleg onder vermelding van het gevorderde, is daarvoor in elk geval voldoende.
4.9.
In de dagvaarding staat over de ontvankelijkheid van eisers in het licht van de daaraan op grond van artikel 3:305a BW te stellen eisen (slechts) het volgende. Voor Waarheid komt op grond van artikel 3:305a BW op voor een algemeen belang, welk belang zij volgens haar statuten behartigt. Aan de eisen van artikel 3:305a BW is voldaan, zij behartigt de belangen die hier in het geding zijn, op basis van toereikende statutaire doelomschrijvingen en ontplooit activiteiten op het gebied van bescherming van grondrechten en de rechtsstaat. Zij heeft ruim 300.000 adhesiebetuigingen van Nederlandse burgers en bedrijven die via de website een formulier hebben ingediend.
NVKP komt volgens haar statuten op voor het volledig infomeren over ziekten, vaccins en de gevolgen van vaccineren, over keuzevrijheid, alternatieven voor vaccinaties, het erkennen van vaccinatieschade, het behandelen en een onafhankelijke registratie van die vaccinatieschade. De Algemene Ledenvergadering van NVKP is op 27 maart 2021 akkoord gegaan met de onderhavige rechtsgang.
Daarbij is geen afschrift overgelegd van de statuten van Voor Waarheid en NVKP en is geen informatie verstrekt over de manier waarop Voor Waarheid en NVKP zijn georganiseerd op grond waarvan vastgesteld kan worden dat aan de hiervoor beschreven ontvankelijkheidseisen is voldaan.
4.10.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 maart 2023 heeft Voor Waarheid, naar aanleiding van de naamswijziging, een afschrift van haar statuten overgelegd en een afschrift van de historische gegevens van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat Stichting Viruswaarheid.nl in oktober 2022 is voorgezet onder de naam Stichting Voor Waarheid. Tussen partijen is niet in geschil dat de statutaire doelstelling daarbij ongewijzigd is gebleven. Daarover staat in artikel 2 van de Statuten:
1. De stichting heeft ten doel:
a. Het strijden voor het behoud van een democratische rechtsstaat;
b. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimte zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
2. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door:
a. Het voeren van juridische procedures;
b. het verzamelen en publiceren van informatie die van belang kan zijn voor het behoud van de democratische rechtsstaat;
c. het opzetten van een breed platform voor mensen die zich willen inzetten voor het behoud van de democratische rechtsstaat;
d. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk zijn.
3. De stichting mag niet meer vermogen aanhouden dan redelijkerwijs nodig is voor de werkzaamheden ten behoeve van de in lid 1 genoemde doelstelling.
4.11.
De statuten van NVKP zijn niet overgelegd, maar zijn wel geciteerd in de spreekaantekeningen van mr. Van de Corput van 9 maart 2023, aldus:
Artikel 3
De vereniging heeft tot doel:
a. Het geven van informatie over ziekten, vaccins en de gevolgen van vaccineren.
b. Het informeren over de keuzevrijheid en de eigen verantwoordelijkheid hierin.
c. Het informeren over behandelingsmogelijkheden van vaccinatieschade.
d. Het bieden van informatie aan allen die bewust kiezen voor niet of gedeeltelijk vaccineren.
e. Het bieden van informatie over alternatieven voor vaccinaties.
f. Het stimuleren van maatschappelijke erkenning van vaccinatieschade en het benadrukken van het belang van een goede, onafhankelijke registratie van gezondheidsschadelijke effecten van vaccinaties.
De Staat en de Commissieleden hebben niet betwist dat dit de statutaire doelstelling is van NVKP, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. De rechtbank wijst er echter nogmaals op dat het op de weg ligt van de partij die een collectieve vordering instelt, om daarbij een afschrift van haar statuten over te leggen. Volgens Voor Waarheid en NVKP zijn hun statuten algemeen bekend, ook door eerdere procedures, en zij vonden het kennelijk niet nodig om daar nog op in te gaan, maar dat is onjuist. De rechtbank gaat in een zaak uit van de informatie die in die zaak door partijen wordt aangeleverd en gaat niet zelf op zoek naar verdere informatie. Omdat de relevante informatie nu alsnog voorligt in de procedure en de inhoud daarvan door de Staat en de Commissieleden niet is weersproken, zal de rechtbank deze informatie wel bij de – ten overvloede – beoordeling betrekken, al is een en ander te laat in het geding gebracht.
4.12.
Tot bescherming van welke belangen van andere personen strekt de vordering? De vordering zelf – dat de rechtbank ‘voor recht verklaart dat de Staat en de Commissieleden onrechtmatig hebben gehandeld’ – geeft daarover geen uitsluitsel. Uit de dagvaarding blijkt dat het gaat om de adviezen die door de Tijdelijke Commissie zijn uitgebracht over – kort gezegd – vaccins en vaccineren tegen COVID-19, maar daarbij is niet toegelicht waartoe de vordering precies strekt en wiens belangen daarmee zijn gemoeid. Tijdens de mondelinge behandeling is dat punt verder aan de orde gekomen. In de pleitaantekeningen van mr. Van de Corput staat dat het doel van de dagvaarding is het beëindigen van een voortdurende medische misstand, dat de procedure uitsluitend is gericht op het vaststellen en daarmee beëindigen van een onrechtmatige situatie en dat Voor Waarheid en NVKP in deze zaak niet opkomen voor de specifieke belangen van gevaccineerde, ongevaccineerde of personen met vaccinschade, maar voor het algemeen belang van de volksgezondheid. Daarbij is zoals hiervoor al overwogen verder toegelicht dat zij met hun vordering beogen dat wordt vastgesteld dat de adviezen van de Tijdelijke Commissie niet deugdelijk waren, waarmee volgens Voor Waarheid en NVKP de basis voor het beleid van de regering met betrekking tot vaccins en vaccinaties vervalt en dat beleid wordt beëindigd. De procedure richt zich niet tegen dat beleid en beslissingen van de Staat in dat verband, maar juist op de adviezen waarnaar de Staat in eerdere procedures met succes heeft verwezen.
4.13.
Uitgaande van het aldus door Voor Waarheid en NVKP geduide belang bij de vordering, geldt dat het algemeen belang van de volksgezondheid niet (gelijksoortig) is (aan) het belang dat Voor Waarheid volgens haar statuten behartigt, namelijk het behoud van de democratische rechtsstaat. De rechtbank volgt Voor Waarheid niet in haar betoog dat de procedure aansluit bij haar statutaire doelstelling omdat in een democratische rechtsstaat de overheid de bevolking beschermt tegen ongeoorloofde en ongecontroleerde medische experimenten en daarmee samenhangende schendingen van fundamentele vrijheden en mensenrechten. In iedere staatsvorm is het immers in het belang van de burgers dat de overheid hen beschermt tegen ongeoorloofde en ongecontroleerde medische experimenten en daarmee samenhangende schendingen van fundamentele vrijheden en mensenrechten. Voor Waarheid heeft niet tot doel om de volksgezondheid te bevorderen en ook niet om mensenrechtenschendingen aan te vechten.
4.14.
De doelstelling van NVKP is kort gezegd het (zelf) informeren over vaccins en vaccineren en op de erkenning en behandeling van vaccinatieschade. Dat is iets anders dan het belang van de volksgezondheid – en meer in het bijzonder – het vaststellen en/of beëindigen van een medische misstand zoals in deze procedure volgens Voor Waarheid en NVKP is beoogd. Als al zou worden aangenomen dat het wel gaat om gelijksoortige belangen, staat aan de ontvankelijkheid in de weg dat geen enkele informatie is verstrekt over de inrichting en werkwijze van de NVKP zodat, ook als daarbij ingevolge artikel 3:305a BW wordt uitgegaan van het zogenoemde lichte regime en de eisen van lid 2 van dat artikel buiten beschouwing worden gelaten, niet kan worden vastgesteld dat de belangen voldoende gewaarborgd worden door NVKP.
4.15.
De slotsom is dat Voor Waarheid en NVKP niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Zij worden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van de Staat en de Commissieleden die tot op heden worden begroot op € 1.196 (2 punten à € 598, tarief II Liquidatietarief Civiel). Daarover wordt de wettelijke rente toegewezen.
4.16.
De rechtbank ziet geen aanleiding om – zoals door De Staat en de Commissieleden in deze zaak verzocht – bij de proceskostenveroordeling het forfaitaire tarief voor het salaris van de advocaat te vervijfvoudigen. Artikel 1018l Rv biedt daartoe de mogelijkheid ‘indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering is gebleken’. De achtergrond van die bepaling is dat het de rechter de mogelijkheid biedt om passend op te treden tegen procesfinanciers en belangenorganisaties die een onzinclaim instellen en daarmee een zorgvuldige belangenbehartiging in de weg staan. In deze zaak is dat naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde.
4.17.
Voor wat betreft de gevorderde veroordeling van Voor Waarheid en NVKP in de proceskosten merkt de rechtbank op dat de nakosten – de kosten die de advocaat en de deurwaarder maken na de uitspraak – deel uitmaken van de proceskosten. Die nakosten worden op voorhand begroot op een forfaitair bedrag van € 173 aan salaris voor de advocaat. Als het vonnis wordt betekend komen daar de kosten van het betekeningsexploot en € 90 aan salaris bij.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart Voor Waarheid en NVKP niet-ontvankelijk in de vordering;
5.2.
veroordeelt Voor Waarheid en NVKP hoofdelijk in de proceskosten van de Staat en de Commissieleden, tot op heden begroot op € 1.196 en op € 173 aan nakosten, in geval van betekening van dit vonnis te vermeerderen met € 90 en de explootkosten, voor wat betreft de proceskosten en het bedrag van € 173 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 15e dag na dit vonnis en voor wat betreft het bedrag van € 90 en de explootkosten te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P. Dondorp, J.L.M. Luiten en A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023

Voetnoten

1.Artikel 3:303 BW: Zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe.