ECLI:NL:RBDHA:2023:52

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
C/09/634824 / HA ZA 22-757
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vordering tot oproeping in ondervrijwaring in een civiele procedure

In de onderhavige zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Den Haag, betreft het een incident in een vrijwaringszaak tussen KUWAIT PETROLEUM (NEDERLAND) B.V. (hierna: Q8) en CGI NEDERLAND B.V. (hierna: CGI). Q8 heeft CGI in vrijwaring opgeroepen naar aanleiding van een schadevergoeding die door een derde, de vennootschap onder firma [de V.O.F. c.s.], is gevorderd. Deze vordering is gebaseerd op het handelen van een werknemer van CGI, [X], die eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor zijn handelen. Q8 stelt dat CGI tekort is geschoten in haar verplichtingen uit een overeenkomst met betrekking tot IT-services, waardoor zij aansprakelijk is voor de schade die Q8 mogelijk lijdt.

De rechtbank heeft de procedure in het incident beoordeeld en vastgesteld dat CGI voldoende heeft aangetoond dat zij recht en belang heeft om [X] in ondervrijwaring op te roepen. De rechtbank overweegt dat een vordering tot oproeping van een derde in ondervrijwaring in beginsel toewijsbaar is, mits voldoende gemotiveerd. Gezien de stellingen van CGI, die wijzen op mogelijke aansprakelijkheid van [X] voor de geleden schade, heeft de rechtbank besloten de vordering van CGI toe te wijzen.

De rechtbank heeft tevens besloten de kosten van het incident aan te houden tot het eindvonnis in de hoofdzaak. De zaak zal op 22 februari 2023 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van CGI. Dit vonnis is uitgesproken door mr. P. Dondorp op 11 januari 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/634824 / HA ZA 22-757
Vonnis in incident van 11 januari 2023
in de zaak van
KUWAIT PETROLEUM (NEDERLAND) B.V.gevestigd te Den Haag,
eiseres in de vrijwaringszaak,
verweerster in het incident tot ondervrijwaring,
advocaat mr. M.A. Jacobs te Rotterdam,
tegen
CGI NEDERLAND B.V.gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de vrijwaringszaak,
eiseres in het incident tot ondervrijwaring,
advocaat mr. A.T. Eisenmann te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Q8 en CGI genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 augustus 2022, met producties 1 tot en met 6;
  • de akte houdende overlegging producties van de zijde van Q8, met productie 7;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in ondervrijwaring;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Op 29 maart 2022 hebben de vennootschap onder firma [de V.O.F.] , [A] en [B] (hierna gezamenlijk: [de V.O.F. c.s.] ) Q8 gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van deze rechtbank. Deze procedure met zaak- / rolnummer C/09/628325 / HA ZA 22-367 (hierna: de hoofdzaak) heeft – kort samengevat – betrekking op een vordering tot schadevergoeding wegens het handelen van een door CGI aan Q8 ter beschikking gestelde werknemer, [X] (hierna: [X] ). [X] is voor dit handelen bij vonnis van 27 juli 2020 door deze rechtbank strafrechtelijk veroordeeld.
2.2.
In de hoofdzaak heeft Q8 gevorderd CGI in vrijwaring te mogen oproepen. Daartoe voerde zij – kort samengevat – aan dat zij met CGI een overeenkomst heeft gesloten met betrekking tot IT-services (hierna: de overeenkomst). Op grond van de overeenkomst heeft CGI werknemers, waaronder [X] , ter beschikking gesteld aan Q8. Als de vordering van [de V.O.F. c.s.] jegens haar wordt toegewezen, is volgens Q8 sprake van een toerekenbare tekortkoming door CGI. Op grond van de overeenkomst garandeerde CGI de kwaliteit van de diensten gedurende de Overeenkomst en heeft zij de verplichting op zich genomen dat haar werknemers wet- en regelgeving respecteren, althans niet onrechtmatig jegens Q8 handelen. Gezien het handelen van [X] is CGI toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen als vermeld in de overeenkomst en dient zij de geleden en mogelijk te lijden schade van Q8 dan ook te vergoeden.
2.3.
Bij incidenteel vonnis in de hoofdzaak van 27 juli 2022 is Q8 toegestaan om CGI in vrijwaring op te roepen tegen de terechtzitting van 7 september 2022. Hiervan heeft Q8 gebruik gemaakt, wat heeft geleid tot de onderhavige vrijwaringszaak.
2.4.
Thans vordert CGI in het incident dat haar wordt toegestaan [X] in ondervrijwaring op te roepen. Daartoe voert CGI – kort samengevat – het volgende aan. [X] is een voormalig werknemer van CGI. De schade die is geleden, is een gevolg van opzet aan de zijde van [X] . Hij kan zich daarom niet beroepen op de hoofdregel van artikel 7:661 lid 1 BW dat een werknemer jegens zijn werkgever niet aansprakelijk is voor de schade die hij bij de uitvoering van de overeenkomst aan zijn werkgever of aan een derde toebrengt. Dat van opzet sprake is, blijkt uit het vonnis van de strafrechter en uit de eigen verklaringen die [X] bij de politie en op de zitting heeft afgegeven. Subsidiair vloeit de aansprakelijkheid van [X] voort uit artikel 6:170 lid 3 BW, nu de schade een kwestie een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid en hij daarmee valt onder uitzonderingsbepaling. Meer subsidiair is [X] aansprakelijk voor de schade op grond van artikel 7:611 BW, nu [X] zich apert niet als een goed werknemer heeft gedragen.
2.5.
Q8 refereert zich voor wat betreft de incidentele vordering van CGI aan het oordeel van de rechtbank.
2.6.
De rechtbank stelt voorop dat een vordering tot oproeping van een derde in ondervrijwaring in beginsel toewijsbaar is, indien voldoende gemotiveerd en concreet wordt gesteld dat men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de vrijwaringszaak geheel of gedeeltelijk op die derde te verhalen, dit in een zo veel mogelijk tegelijkertijd met de hoofd- en vrijwaringszaak te behandelen ondervrijwaringszaak.
2.7.
Gelet op de stellingen die CGI aan haar vordering tot oproeping in ondervrijwaring ten grondslag heeft gelegd, valt niet uit te sluiten dat zij, indien de beslissing in de vrijwaringszaak voor haar nadelig zal uitvallen, verhaal heeft op [X] . De incidentele vordering tot oproeping in ondervrijwaring zal dan ook worden toegewezen.
2.8.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

3.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
3.1.
staat CGI toe om [X] in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de rolzitting van de rechtbank Den Haag van
22 februari 2023;
3.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
in de vrijwaringszaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 februari 2023voor conclusie van antwoord aan de zijde van CGI.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.