In de onderhavige zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Den Haag, betreft het een incident in een vrijwaringszaak tussen KUWAIT PETROLEUM (NEDERLAND) B.V. (hierna: Q8) en CGI NEDERLAND B.V. (hierna: CGI). Q8 heeft CGI in vrijwaring opgeroepen naar aanleiding van een schadevergoeding die door een derde, de vennootschap onder firma [de V.O.F. c.s.], is gevorderd. Deze vordering is gebaseerd op het handelen van een werknemer van CGI, [X], die eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor zijn handelen. Q8 stelt dat CGI tekort is geschoten in haar verplichtingen uit een overeenkomst met betrekking tot IT-services, waardoor zij aansprakelijk is voor de schade die Q8 mogelijk lijdt.
De rechtbank heeft de procedure in het incident beoordeeld en vastgesteld dat CGI voldoende heeft aangetoond dat zij recht en belang heeft om [X] in ondervrijwaring op te roepen. De rechtbank overweegt dat een vordering tot oproeping van een derde in ondervrijwaring in beginsel toewijsbaar is, mits voldoende gemotiveerd. Gezien de stellingen van CGI, die wijzen op mogelijke aansprakelijkheid van [X] voor de geleden schade, heeft de rechtbank besloten de vordering van CGI toe te wijzen.
De rechtbank heeft tevens besloten de kosten van het incident aan te houden tot het eindvonnis in de hoofdzaak. De zaak zal op 22 februari 2023 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van CGI. Dit vonnis is uitgesproken door mr. P. Dondorp op 11 januari 2023.