ECLI:NL:RBDHA:2023:5191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
NL23.6214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinverordening en duurzaam beletsel bij asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had eerder in Italië een verzoek om internationale bescherming ingediend en was van mening dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakwam, onder andere door het ontbreken van geschikte opvang voor asielzoekers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er enkel sprake was van een tijdelijk overdrachtsbeletsel. De rechtbank oordeelde dat de Italiaanse autoriteiten al geruime tijd de overdracht van Dublinclaimanten opschorten zonder duidelijke reden of tijdpad voor hervatting. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam beletsel voor de overdracht van de eiser naar Italië. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat deze binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 837,-.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Nederlandse autoriteiten om de verantwoordelijkheden onder de Dublinverordening serieus te nemen en de rechten van asielzoekers te waarborgen, vooral in situaties waarin andere lidstaten hun verplichtingen niet nakomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6214
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Woudwijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Met het besluit van 1 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van de artikelen 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft op [begin 3] oktober 2022 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op [eind 1] mei 2022 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek op [eind 2] november 2022 aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat ten aanzien van Italië in zijn algemeenheid niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst naar de ‘circular letter’ van [begin 1] december 2022 en het bericht van [begin 2] januari 2023 van de Italiaanse autoriteiten waaruit volgt dat Italië geen opvang meer kan bieden. Volgens eiser komt Italië zijn internationale verplichtingen niet na, onder andere door geen geschikte opvang beschikbaar te stellen voor asielzoekers en terugkerende Dublinclaimanten.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een tijdelijk overdrachtsbeletsel, omdat dit volgt uit de bewoordingen van de ‘circular letter’. Volgens verweerder kan nog steeds worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Weliswaar is op dit moment geen duidelijkheid over het moment waarop de overdracht van Dublinclaimanten zal worden hervat. Verweerder stelt echter dat onzekerheid over de duur van de opschorting niet maakt dat verweerder de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich moet trekken. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling [2] van 31 mei 2022 [3] en stelt dat met de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening wordt gewaarborgd dat onzekerheid over de overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is. In het geval van eiser bepaalt de Dublinverordening dat [eind 2] mei 2023 de uiterste overdrachtsdatum is. Ook zal eiser niet in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden behandeld, omdat hij niet aan Italië zal worden overgedragen zolang sprake is van een tijdelijk overdrachtsbeletsel.
5. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van de sluiting van het onderzoek en op het moment van het doen van deze uitspraak de overdrachtstermijn voor eiser nog niet is verlopen. Of dat in de toekomst het geval zal zijn, is uitdrukkelijk in geschil en niet zeker.
6.1.
De rechtbank overweegt verder dat in het verweerschrift is gesteld dat de Nederlandse autoriteiten sinds de ‘circular letter’ duidelijkheid proberen te krijgen over de reden van het opschortingsverzoek van de Italiaanse autoriteiten aangaande overdrachten naar Italië. Uit het verweerschrift volgt dat de Nederlandse autoriteiten in januari en februari herhaaldelijk, en in ieder geval vijf keer contact hebben gehad met de Italiaanse autoriteiten. Ook is in die periode op hoog-ambtelijk niveau overleg geweest. Desondanks is geen eenduidig beeld verkregen over de actuele stand van zaken en de daadwerkelijke reden van het Italiaanse verzoek tot opschorting van inkomende Dublinoverdrachten. Ook is er tot op heden geen concreet tijdpad gegeven door de Italiaanse autoriteiten over het moment wanneer de overdrachten in het kader van de Dublinverordening weer kunnen worden hervat.
6.2.
Gelet op het feit dat de Italiaanse autoriteiten al ruim drie maanden de overdracht van Dublinclaimanten hebben opgeschort zonder nadere toelichting en zonder concreet zicht op hervatting daarvan, ziet de rechtbank thans aanleiding om terug te komen van haar oordeel tot dusver dat het opschorten van de overdachten door de Italiaanse autoriteiten – slechts – een tijdelijk overdrachtsbeletsel vormde. Naar het oordeel van de rechtbank is het omslagpunt bereikt en is sprake van een duurzaam beletsel.
6.3.
Daarvoor biedt de Dublinverordening geen grondslag. Een dergelijke grondslag is overigens ook niet ingeroepen.
6.4.
Dat betekent dat er thans van dient te worden uitgegaan dat Italië haar communautaire terugnameverplichtingen niet nakomt. De buiten behandelingstelling van eisers aanvraag op de grondslag dat niet Nederland, maar Italië de verantwoordelijke lidstaat is, mist dan ook een deugdelijke juridische grondslag.
7. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding een vorm van finale geschilbeslechting toe te passen. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal daarom binnen zes weken een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E Swinkels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.