ECLI:NL:RBDHA:2023:5184

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
NL23.498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van rechtmatig verblijf van een gemeenschapsonderdaan wegens gebrek aan economische activiteit en middelen van bestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Poolse gemeenschapsonderdaan, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris waarin werd vastgesteld dat zijn rechtmatig verblijf in Nederland was beëindigd. Dit besluit was gebaseerd op de bevindingen van de politie, die had vastgesteld dat de eiser geen rechtmatig verblijf had als economisch actieve gemeenschapsonderdaan, omdat hij sinds april 2022 geen werk meer had en onvoldoende middelen van bestaan had om in zijn levensonderhoud te voorzien. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder het feit dat de eiser geen vaste woon- of verblijfplaats had en regelmatig in aanraking kwam met de politie vanwege overlast. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de eiser niet voldeed aan de vereisten voor rechtmatig verblijf en dat de beëindiging van zijn verblijf niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.498

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Procesverloop

In het besluit van 28 september 2022 (primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat het rechtmatig verblijf van eiser als gemeenschapsonderdaan is beëindigd.
In het besluit van 9 december 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Poolse nationaliteit. Eiser komt regelmatig in aanraking met de politie omdat hij overlast veroorzaakt door te zwerven en in verband met alcohol en drugs. De politie heeft daarom een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het verblijf van eiser in Nederland.
2. De politie heeft vastgesteld dat eiser per 14 december 2017 in de BRP [1] staat ingeschreven als niet-ingezetene. Uit de beschikbare gegevens van het UWV [2] blijkt verder dat eiser van december 2017 tot en met april 2022 voor verschillende bedrijven in loondienst heeft gewerkt. Niet gebleken is dat hij daarna nog arbeid in loondienst heeft verricht. Op 25 augustus 2022 heeft de politie eiser gehoord. Eiser heeft toen verklaard dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had, op dat moment niet werkzaam was en ook niet werkzoekend was.
3. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder op grond van de onderzoeksbevindingen van de politie vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf als economisch actieve gemeenschapsonderdaan heeft in de zin van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb. [3] Ook kan hij niet worden aangemerkt als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb. Niet is gebleken dat eiser op grond van een andere bepaling van artikel 8.12, eerste lid, van het Vb rechtmatig verblijf heeft. Verder zijn de uitzonderingen genoemd in artikel 8.12, tweede lid, van het Vb voor het niet-eindigen van het verblijfsrecht niet aan de orde. Vervolgens heeft verweerder een belangenafweging gemaakt in het kader van de toelaatbaarheid van de verwijdering, die in het nadeel van eiser is uitgevallen. Tot slot stelt verweerder dat met de beëindiging van het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan geen sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM. [4]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de vereisten voor rechtmatig verblijf als genoemd in artikel 8.12, eerste lid, van het Vb. Sinds april 2022 heeft hij immers geen werk meer. Ook heeft hij onvoldoende middelen om in zijn bestaan te voorzien, hij leefde daardoor op straat. Eiser heeft evenmin aangetoond dat hij werk zocht en een reële kans op werk had. De stelling dat hij inmiddels weer werk heeft, is niet onderbouwd met stukken.
5. Uit artikel 8.12, tweede lid, onder c, van het Vb volgt dat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling niet eindigt gedurende een periode van ten minste zes maanden nadat hij onvrijwillige werkloos is geworden door de afloop van een arbeidsovereenkomst korter dan een jaar, dan wel nadat hij gedurende de eerste twaalf maanden onvrijwillig werkloos geworden is, indien hij als werkzoekende bij het UWV is ingeschreven. In het geval van eiser is niet gebleken dat hij onvrijwillig werkloos is geworden. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat hij zich heeft ingeschreven als werkzoekende bij het UWV.
6. Uit jurisprudentie van de Afdeling [5] volgt dat de vaststelling van de onrechtmatigheid van het verblijf daarmee ook een verwijderingsmaatregel is in de zin van de Verblijfsrichtlijn. [6] Daarom dient een belangenafweging te worden gemaakt. [7] Verweerder heeft in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen en dit niet onevenredig is noch in strijd met artikel 8 van het EVRM. Daarbij heeft verweerder gewezen op het feit dat eiser al meerdere jaren in Nederland is, maar geen banden heeft opgebouwd. Hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en heeft nooit op een woonadres ingeschreven gestaan. Ook in dit kader is van belang dat niet gebleken is dat eiser een reële kans op werk heeft. Daarnaast heeft eiser overlast veroorzaakt met zijn zwervende bestaan en middelengebruik. Hij heeft hier geen gezins- of familieleven. De banden die eiser heeft met Polen, waar hij geboren en getogen is, heeft verweerder terecht sterker geacht. Eiser kan daar zijn bestaan verder opbouwen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Basisregistratie Personen.
2.Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Richtlijn 2004/38/EG.