ECLI:NL:RBDHA:2023:5160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
NL22.24344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Belgische gemeenschapsonderdaan, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris waarin werd vastgesteld dat haar rechtmatig verblijf in Nederland als gemeenschapsonderdaan was beëindigd. Dit besluit was gebaseerd op een melding van de gemeente Breda, waaruit bleek dat eiseres sinds 20 juli 2021 een bijstandsuitkering ontving. De staatssecretaris concludeerde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als economisch actieve of niet-actieve gemeenschapsonderdaan volgens het Vreemdelingenbesluit.

Tijdens de zitting op 16 februari 2023 heeft eiseres betoogd dat haar situatie, waaronder de detentie van haar partner en haar sociaal-medische omstandigheden, niet voldoende in aanmerking zijn genomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet kan worden aangemerkt als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan, omdat zij afhankelijk was van de bijstandsuitkering en niet over zelfstandige middelen beschikte. De rechtbank heeft ook de door eiseres ingebrachte medische verklaring in twijfel getrokken, omdat deze niet voldoende bewijs bood voor haar arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het besluit van de staatssecretaris om het verblijf van eiseres te beëindigen, evenredig was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere uitkomst rechtvaardigden. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24344

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

In het besluit van 4 mei 2022 (primair besluit) heeft verweerder vastgesteld dat het rechtmatig verblijf van eiseres als gemeenschapsonderdaan is beëindigd. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiseres Nederland binnen één maand moet verlaten.
In het besluit van 2 november 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2023 in Breda op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1981 en heeft de Belgische nationaliteit. Verweerder heeft een melding ontvangen van de gemeente Breda, waaruit blijkt dat eiseres sinds 20 juli 2021 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ontvangt. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het verblijf van eiseres in Nederland.
2. In het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf als economisch actieve gemeenschapsonderdaan heeft in de zin van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb. [1] Ook kan zij niet worden aangemerkt als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb. Daarnaast is niet gebleken dat zij op grond van een andere bepaling van artikel 8.12 van het Vb rechtmatig verblijf heeft of heeft gehad. Vervolgens heeft verweerder een belangenafweging gemaakt in het kader van de toelaatbaarheid van de verwijdering, die in het nadeel van eiseres is uitgevallen.
3. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende waarde heeft toegekend aan het gegeven dat de detentie van haar partner binnen drie maanden na dagtekening van het beroepschrift zal eindigen. Zijn Wajong-uitkering [2] zal dan herleven, zodat eiseres geen recht meer heeft op een bijstandsuitkering. Zij voldoet dan wederom aan de voorwaarden als genoemd in artikel 8.12 van het Vb. Verder stelt zij dat sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 16 van de considerans bij Richtlijn 2004/38/EG, gelet op haar sociaal medische situatie. Ter onderbouwing overlegt zij onder meer een verklaring van haar voormalig huisarts in België. Tot slot doet eiseres een beroep op het evenredigheidsbeginsel, omdat het besluit onder de gegeven omstandigheden onredelijk bezwarend is voor haar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Gelet op wat eiseres ter zitting heeft gesteld, vat de rechtbank haar standpunt zo op, dat zij meent onder artikel 8.12, eerste lid, onder b, van het Vb te vallen. Volgens eiseres kan zij aangemerkt worden als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan: zij beschikt over voldoende middelen, omdat haar (inmiddels ex-)partner een Wajong-uitkering heeft. De rechtbank volgt haar hierin niet. In de tijd dat eiseres nog met haar (ex-)partner samenwoonde, voordat hij in april 2022 in detentie ging, ontving eiseres al vanaf 20 juli 2021 een bijstandsuitkering. De rechtbank leidt hieruit af dat de Wajong-uitkering van de (ex-)partner niet toereikend was om in haar bestaan te voorzien. De inkomsten uit de Wajong-uitkering van haar (ex-)partner betreffen bovendien geen eigen of zelfstandige middelen van bestaan, aangezien met een Wajong-uitkering ook een beroep wordt gedaan op de publieke kas. Er gaat immers geen premiebetaling aan deze uitkering vooraf. [3] Daarnaast betreft de Wajong-uitkering een aanspraak van de (ex-)partner van eiseres. Het is gesteld noch gebleken dat eiseres vrijelijk over deze middelen kon of straks weer kan beschikken. Dit geldt te meer, nu eiseres ter zitting heeft aangegeven dat zij inmiddels een nieuwe partner heeft. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aangemerkt kan worden als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb.
5. In het kader van de belangenafweging heeft eiseres gewezen op haar sociaal-medische omstandigheden, maar die heeft zij pas in beroep aangevoerd. Verweerder is daar in zijn verweerschrift afdoende op ingegaan. Nog daargelaten dat er vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de bewijswaarde van de door eiseres overgelegde brief van haar voormalig huisarts in België, nu de patiëntnaam in het stuk ontbreekt, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de in de brief geschetste sociaal-medische omstandigheden niet maken dat de belangenafweging in het voordeel van eiseres had moeten uitvallen. Met de door eiseres overgelegde stukken is niet aangetoond dat zij arbeidsongeschikt is.
6. Eiseres heeft een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel, omdat het bestreden besluit voor haar ingrijpende gevolgen heeft – zij dient Nederland immers te verlaten. Dit volgt echter uit de toepassing van de regelgeving. Eiseres heeft verder geen bijzondere omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat het besluit voor haar onevenredige gevolgen heeft. Niet onderbouwd is dat haar sociaal-medische problemen door dit besluit verergeren. Verder heeft verweerder van belang mogen achten dat eiseres nog altijd een beroep op de algemene middelen doet en daarmee een last voor de publieke kas vormt. De vaststelling dat haar rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan is beëindigd, is een evenredig middel om een einde te maken aan deze situatie. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt dan ook niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3627 en van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3407, r.o. 4.