ECLI:NL:RBDHA:2023:5150

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
SGR 22/83
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van gebrek aan nieuwe medische feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, geboren op [geboortedag] 1964, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser heeft een beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om terug te komen op een eerder besluit van 6 maart 2014, waarin zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser nieuwe medische stukken moet aanleveren die betrekking hebben op zijn gezondheid op zijn 17e of 18e levensjaar, maar dat hij deze stukken niet heeft overgelegd. Tijdens de zitting heeft eiser bevestigd dat hij dergelijke stukken niet kan aanleveren, waardoor er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder zijn meegenomen in de procedure.

De rechtbank heeft de processtukken en eerdere besluiten van verweerder in overweging genomen. Eiser heeft in het verleden meerdere keren een uitkering aangevraagd, maar deze aanvragen zijn steeds afgewezen op basis van de conclusie dat hij meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder terecht niet is teruggekomen op het besluit van 6 maart 2014, omdat er geen nieuwe feiten zijn die de belastbaarheid van eiser in zijn 17e of 18e jaar aantasten. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, en is openbaar uitgesproken. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/83

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd terug te komen op het besluit van 6 maart 2014.
In het besluit van 29 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure
1.1
Eiser is geboren op [geboortedag] 1964 en heeft vanaf zijn vroege jeugd ernstige heupklachten. In het besluit van 23 september 1983 is hem een uitkering als jeugdgehandicapte op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) geweigerd, omdat hij met ingang van [geboortedag] 1982 minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. In de besluiten van 10 december 1998 en 11 december 2012 heeft verweerder geweigerd terug te komen van dit besluit. Beide besluiten zijn in bezwaar gehandhaafd.
1.2
In december 2013 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) aangevraagd. Hij heeft daarbij melding gemaakt van zijn heupluxatie, een bipolaire stoornis en longklachten (COPD). In het besluit van 6 maart 2014 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat eiser meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen.
1.2
In het besluit van 17 september 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 6 maart 2014 ongegrond verklaard. Verweerder heeft in deze beslissing op bezwaar overwogen dat enkele diagnoses op geestelijk gebied, die niet eerder in de beoordeling waren betrokken, waarschijnlijk al in de jeugd van eiser speelden, maar rondom het 17e, dan wel 18e jaar van eiser niet leidden tot klachten die hem verhinderden 75% van het minimumloon te verdienen. Datzelfde geldt voor de COPD-klachten. Na beroep bij de rechtbank heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in hoger beroep met de uitspraak van 3 mei 2017 dit besluit in stand gelaten.
1.3
Op 9 maart 2021 heeft eiser een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. In dat kader is hij op 25 mei 2021 op een spreekuur bij de verzekeringsarts geweest. In het rapport van 24 juni 2021 heeft de verzekeringsarts de bevindingen van het spreekuur en het dossieronderzoek neergelegd. In dit rapport is vermeld dat er al meerdere aanvragen zijn geweest en beoordelingen hebben plaatsgevonden in het kader van de Wajong en de wetten die daarvoor golden. Die aanvragen zijn steeds afgewezen. Omdat geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden komt eiser niet in aanmerking voor een Wajong-uitkering. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
Het standpunt van eiser
2. Eiser voert aan dat bij hem sprake is van een aangeboren heupluxatie, wat betekent dat hij als zuigeling al een ernstige handicap meedroeg. Gedurende zijn leven is hij meerdere malen geopereerd aan de heupluxatie. Eiser heeft duidelijk toegelicht dat de handicap zwaarder is geworden. Daarnaast is bij eiser een bipolaire stoornis gediagnosticeerd.
Het standpunt van verweerder
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Dat eiser eind 2020 een zware operatie heeft gehad kan niet als nieuw feit worden gekwalificeerd. De belastbaarheid op eisers 17e of 18e jaar is van belang en niet zijn medische toestand en de daaruit voortvloeiende beperkingen in 2020.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank leest in het dossier dat verweerder in de bezwaarprocedure tegen het besluit van 6 maart 2014 alle eerdere aanvragen en beoordelingen van eiser in het kader van de Wet Wajong (of de wetten die daarvoor golden) bij de beoordeling heeft meegenomen. Toen eiser in 1982 voor de eerste keer een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvroeg, was hij 18 jaar oud. Vanwege zijn heupluxatie zijn destijds lichamelijke beperkingen aangenomen, maar door verweerder is vastgesteld dat hij met deze beperkingen meer dan 75% van het wettelijk minimumloon kon verdienen. In 2014 heeft verweerder aangenomen dat eisers psychische klachten waarschijnlijk al in 1982 aanwezig waren, maar dat dit niet van invloed is geweest op de belastbaarheid in zijn 17e of 18e jaar. In de uitspraak van 3 mei 2017 heeft de CRvB bevestigd dat eiser in 1982 in staat was om ten minste 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen.
Om nu alsnog een Wajong-uitkering te kunnen krijgen, moet eiser nieuwe medische stukken aanleveren die gaan over zijn gezondheid op zijn 17e of 18e levensjaar. Dat heeft hij niet gedaan. Op de zitting heeft eiser ook gezegd dat hij zulke stukken niet heeft. Daarom klopt het wat verweerder zegt, namelijk dat er geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die niet eerder zijn meegenomen in de procedure tegen het besluit van 6 maart 2014 én die zien op de belastbaarheid van eiser in zijn 17e of 18e jaar.
De rechtbank begrijpt dat eisers lichamelijke en psychische toestand in de loop der jaren is verslechterd, maar dit is voor de Wajong-beoordeling niet van belang. Voor de Wajong is alleen maar van belang hoe de gezondheid van eiser was op zijn 17e of 18e levensjaar.
Conclusie
5. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld volgt dat verweerder terecht niet is teruggekomen op het besluit van 6 maart 2014.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.