ECLI:NL:RBDHA:2023:5149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
SGR 21/4064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering omgevingsvergunning voor omzetting bedrijfswoning naar plattelandswoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Katwijk. Eiser had een vergunning aangevraagd voor de omzetting van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning op het perceel aan de Trappenberglaan 50 te Rijnsburg. Het college had deze vergunning in een eerder besluit, gedateerd 26 oktober 2020, verleend, maar in een daaropvolgend besluit van 30 april 2021, na bezwaar van een derde-partij, de vergunning geweigerd. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat de omzetting naar een plattelandswoning zou leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de belangen van de bestaande omliggende bedrijven niet deugdelijk waren afgewogen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuwe beslissing te nemen, waarbij het ook het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoedde. De rechtbank benadrukte dat het college een eigen afweging moet maken over de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat en dat er geen onderzoek was gedaan naar de hinder die de woning zou kunnen ondervinden van de omliggende bedrijfsvoering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4064

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. T.E.M. Burghardt),
en

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk,

(gemachtigden: mr. N.M. Durieux-Barnhoorn en mr. E.J.M.J.J. Houben).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij] B.V., uit [vestigingsplaats] (hierna: de derde-partij).

Procesverloop

In het besluit van 26 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het college de door eiser aangevraagde omgevingsvergunning voor het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning op het perceel aan de Trappenberglaan 50 te Rijnsburg verleend.
In het besluit van 30 april 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van de derde-partij tegen het primaire besluit gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de aangevraagde omgevingsvergunning geweigerd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De derde-partij heeft een zienswijze ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar eigenaar [A].

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het college met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt;
- bepaalt dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de door eiser gemaakt proceskosten tot een bedrag van € 1.674,‑.

Overwegingen

1. Vaststaat dat het bestemmingsplan “Trappenberg Kloosterschuur” een plattelandswoning op het perceel van eiser niet toestaat. Het college heeft de bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken. Daarbij heeft het college keuzevrijheid. De keuze die het college maakt moet goed gemotiveerd worden en moet tot een evenredige uitkomst leiden. De rechtbank is van oordeel dat het college aan die twee punten niet heeft voldaan.
2. De omgevingsvergunning is geweigerd omdat de plattelandswoning belemmeringen zou veroorzaken voor de bedrijfsvoering van de bestaande, omliggende bedrijven. Het college heeft ook gewezen op strijd met het beleid, waaronder het Ontwikkelkader en uitvoeringsplan Rijnsburg Noord. Het college heeft echter op de zitting uitgelegd dat de strijd met dit beleid ook betrekking heeft op het veroorzaken van belemmeringen op de bedrijfsvoering van andere bedrijven.
2.1.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een plattelandswoning in planologisch opzicht nog steeds deel uitmaakt van de inrichting en dat de woning niet wordt beschermd tegen de milieuemissie van deze inrichting. De inrichting wordt op deze manier niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd door het gebruik van de (voormalige) agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning. Dit betekent echter niet zonder meer dat ter plaatse van die woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd. Het college dient een eigen afweging te maken over de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning. [1] Als geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, dan is het mogelijk dat derden belemmeringen zullen ondervinden in de bedrijfsvoering.
2.2.
De rechtbank vindt het onvoldoende gemotiveerd dat in dit geval bij de woning van eiser geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dat betekent dat ook onvoldoende is gemotiveerd dat de omzetting naar een plattelandswoning zal zorgen voor belemmeringen in de bedrijfsvoering van bestaande, omliggende bedrijven. Het college heeft op de zitting op verschillende aspecten gewezen, zoals geluid- en lichthinder en hinder vanwege langs de woning rijdend verkeer van de omliggende bedrijven. Het college heeft echter erkend dat geen onderzoek is gedaan naar de omvang van deze hinder en de invloed daarvan op het woon- en leefklimaat. Daar komt bij dat in het bestreden besluit staat dat op basis van het gemeentelijk milieubeleid de omzettingen van bedrijfswoningen naar plattelandswoningen voorstelbaar zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een motiveringsgebrek.
2.3.
Nu niet is onderzocht of ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, zijn ook de belangen niet deugdelijk afgewogen. Eiser heeft een belang om in de woning te blijven wonen. Als er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en omliggende bedrijven niet worden belemmerd, dan is het moeilijk voor te stellen dat het belang van eiser niet doorslaggevend is. Als onderzoek echter uitwijst dat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, kan de belangenafweging anders uitvallen. Die belangenafweging kan dus pas op een deugdelijke wijze worden gedaan als er duidelijkheid is over het woon- en leefklimaat bij de woning.
3. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Het college zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar moeten nemen.
4. De rechtbank draagt het college op om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
5. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 24 maart 2023 door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1151, r.o. 9.