ECLI:NL:RBDHA:2023:5144

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
NL23.6713
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Iraakse nationaliteit te hebben en geboren te zijn in 1985, heeft zijn asielaanvraag ingediend op basis van de verslechterde situatie in de Koerdische Autonome Regio (KAR) en zijn medische situatie. De Staatssecretaris heeft de aanvraag op 1 maart 2023 afgewezen, omdat niet is aangetoond dat eiser in aanmerking komt voor bescherming onder artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.

Tijdens de zitting op 30 maart 2023 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de verslechterde situatie in Irak en zijn medische klachten, zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een 15c-situatie en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk gevaar loopt in Irak. Ook zijn medische klachten zijn niet voldoende onderbouwd om een BMA-advies te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris terecht is en dat het beroep van eiser ongegrond is. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6713

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. I. Wudka),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Radema).

ProcesverloopBij besluit van 1 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig E. Atasoy. Verweerder was niet aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt de Iraakse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1985. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij niet terug kan keren naar Irak vanwege de verslechterde situatie in de Koerdische Autonome Regio (hierna: KAR). Er zal sprake zijn van een situatie zoals bedoeld in artikel 15 aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn (15c- situatie). [1] Verder kan hij niet terugkeren vanwege zijn medische situatie. Verweerder had een BMA-advies moeten laten opstellen.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet gebleken dat er sprake is van een artikel 15c-situatie of dat eiser niet kan terugkeren vanwege zijn medische situatie. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Situatie in Irak
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het besteden besluit zijn standpunt met betrekking tot de algemene situatie in Irak voldoende heeft gemotiveerd. Hetgeen eiser in zijn beroepsgronden heeft aangevoerd ‘dat er in 2022 minder Koerdische slachtoffers waren dan in 2021, maar dat dit niet afdoet aan het gegeven dat de aanvallen toenemen’, maakt dit niet anders. Eiser heeft niet met gezaghebbende landeninformatie onderbouwd dat de algemene situatie in Irak/de KAR zodanig is verslechterd dat sprake is van een artikel 15c-situatie. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat ook niet vooruit kan worden gelopen op een formele erkenning van een 15c-situatie in de KAR, zoals de gemachtigde van eiser ook zelf ter zitting heeft betoogd.
3.1.
Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk iets heeft meegemaakt door de onveiligheid in de regio en dat hij zich altijd op afstand kon houden.
Medische situatie
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de medische situatie van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om een verblijfsvergunning te verlenen. De rechtbank stelt vast dat er rekening is gehouden met zijn medische situatie. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat de overgelegde medische documenten geen aanleiding geven om een BMA-advies in te winnen.
4.1.
Verweerder wordt gevolgd in zijn stelling dat het BMA geen advies kan geven op grond van de gedateerde (5 april 2017) schriftelijke verklaring van dr. Nashwan Ibrahim. [2] Verder heeft verweerder kunnen overwegen dat uit de verklaring niet blijkt dat eiser in Irak op het moment van zijn vertrek nog onder medische behandeling staat. Ook blijkt uit de verklaring niet dat eiser in Irak geen (verdere) behandeling zou kunnen krijgen voor zijn blaasklachten. Er staat alleen dat nader onderzoek noodzakelijk is maar er staat niet dat dit onderzoek niet in Irak zou kunnen plaatsvinden, al dan niet door dr. Ibrahim. Ook staat in de verklaring van dr. Ibrahim niet dat eventueel onderzoek en/of verdere behandeling alleen in Europa zou kunnen plaatsvinden.
4.2.
De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat het BMA geen advies kan geven op grond van de schriftelijke verklaring van de huisarts die is verstrekt op 20 februari 2023, omdat de daarin opgenomen (laatste) medische informatie dateert van 7 november 2022. Dat is ouder dan zes weken geleden, de grens voor eventueel advies. Bovendien blijkt uit de verklaringen van eiser dat hij in Irak acht jaar lang medische behandeling heeft gekregen voor zijn klachten. Uit zijn verklaringen blijkt niet dat hem medische behandeling is onthouden. Eiser heeft ook zelf verklaard dat hij in Irak altijd is geholpen bij zijn medische problemen. Daarin heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een BMA advies in te winnen.
4.3.
Nu de ingediende stukken onvoldoende zijn om een advies bij het BMA op te vragen komt de rechtbank niet toe aan een ambtshalve toetsing van artikel 64 van de Vw 2000.
Conclusie
5. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr.N.Y. Majoor, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Kwalificatierichtlijn 2004/83/EG.
2.Paragraaf A3/7.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).