ECLI:NL:RBDHA:2023:5140

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6976
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning ingangsdatum IVA-uitkering

Op 14 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen De Kraamvogel Midden B.V. en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de ingangsdatum van een IVA-uitkering. Eiseres, De Kraamvogel Midden B.V., had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV dat een uitkering aan een (ex-)werkneemster was toegekend vanaf 9 april 2021. Eiseres stelde dat de ingangsdatum van de uitkering eerder, namelijk op 10 januari 2018, moest worden vastgesteld. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij het UWV in zijn besluiten de medische situatie van de (ex-)werkneemster heeft beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts van het UWV terecht heeft vastgesteld dat de (ex-)werkneemster vanaf 9 april 2020 recht heeft op een IVA-uitkering, omdat de uitkering niet eerder kan worden toegekend dan 52 weken voor de aanvraag. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden kunnen aanvoeren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6976

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2023 in de zaak tussen

De Kraamvogel Midden B.V., te Zoetermeer, eiseres

(gemachtigde: P.S. Dijkstra),
en

de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [A], (ex-)werkneemster van eiseres, een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) toegekend vanaf 9 april 2021.
Bij besluit van 26 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard en een IVA-uitkering toegekend vanaf 9 april 2020.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 14 februari 2023. Eiseres is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ex-)werkneemster is laatstelijk werkzaam geweest bij eiseres als kraamverzorgster voor 19,25 uur per week. Op 4 oktober 2010 heeft zij zich ziek gemeld en vanaf 1 oktober 2012 ontving zij een WIA-uitkering (loongerelateerde WGA-uitkering). Van 2013 tot 17 maart 2015 is zij opnieuw werkzaam geweest als kraamverzorgster. Op 17 maart 2015 is zij weer uitgevallen wegens ziekte en bij besluit van 5 december 2016 is de de WIA-uitkering per 13 juni 2016 voortgezet, omdat (ex-)werkneemster per 13 juni 2016 volledig arbeidsongeschikt werd geacht vanwege het ontbreken van benutbare (arbeids)mogelijkheden. (Ex-)werkneemster heeft op 21 september 2016 (opnieuw) een hartoperatie ondergaan. Op 9 april 2021 heeft eiseres verweerder verzocht om een herbeoordeling.
2. Bij de medische herbeoordeling heeft de primaire verzekeringsarts in de rapportage van 10 juni 2021 overwogen dat de hartfunctie van (ex-)werkneemster vanwege een operatie in 2018 verslechterd is. Daarnaast heeft (ex-)werkneemster Covid gehad en is er sprake van slaapapneu en toename van gewicht. Dit heeft geleid tot bedlegerigheid en (ex-)werkneemster heeft al haar energie nodig voor persoonlijke verzorging en enkele kleine activiteiten in huis. De primaire verzekeringsarts concludeert dat (ex-)werkneemster vanaf 9 april 2021 geen benutbare mogelijkheden heeft en volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Aan deze conclusie ligt ten grondslag dat de functionele mogelijkheden en de belastbaarheid naar verwachting niet of nauwelijks zullen veranderen, met name gelet op het feit dat (ex-)werkneemster al jarenlang volledig arbeidsongeschikt is vanwege haar hartfunctie. De primaire verzekeringsarts merkt op dat het lastig is om te bepalen per welke datum de arbeidsongeschiktheid duurzaam is en kiest uit praktische overwegingen voor 9 april 2021.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder (ex-)werkneemster een IVA-uitkering toegekend vanaf 9 april 2021.
4. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in zijn rapport van 20 oktober 2021 dat het redelijk is om de ingangsdatum van de IVA-uitkering vanuit medisch oogpunt op 10 januari 2018 te bepalen. Hij licht toe dat de verzekeringsarts in de rapportage van 10 januari 2018 niet heeft geconcludeerd dat er een redelijke tot goede kans op verbetering van de belastbaarheid was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om de ingangsdatum in 2016 of 2017 te leggen. De cardioloog heeft in een brief van 25 oktober 2016 aangegeven dat werk voorlopig werd ontraden en heeft niet aangegeven dat (ex-)werkneemster nooit meer zal kunnen werken. Omdat een IVA-uitkering niet eerder kan worden toegekend dan maximaal een jaar voor de ontvangst van de datum van aanvraag, zou de ingangsdatum uitkomen op 9 april 2020.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en aan (ex-)werkneemster per 9 april 2020 een IVA-uitkering toegekend. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat (ex-)werkneemster vanaf 9 april 2020 recht heeft op een IVA-uitkering, omdat de uitkering niet eerder kan worden toegekend dan 52 weken vóór het indienen van de aanvraag tot herbeoordeling (9 april 2021). Volgens verweerder is geen sprake van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan vanaf een eerdere datum een IVA-uitkering kan worden toegekend. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 januari 2018, waarbij de WIA-uitkering van (ex-)werkneemster niet gewijzigd is. Eiseres heeft ook niet in 2019 of 2020 bij verweerder geïnformeerd of het in het besluit van 11 januari 2018 aangekondigde gesprek in 2019 heeft plaatsgevonden.
6. Eiseres stelt dat sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan de ingangsdatum van de IVA-uitkering op 10 januari 2018 moet worden bepaald. Zij voert aan dat de verzekeringsartsen onzorgvuldig onderzoek hebben verricht. Arts-gemachtigde E.A. Dijkstra is van mening dat de verzekeringsartsen onvoldoende hebben onderkend dat Inappropriate Sinus Tachycardie (IST) een zeldzame aandoening is en onvoldoende hebben ingeschat hoeveel en welke operaties (ex-)werkneemster moest ondergaan en wat de impact daarvan was. De enige mogelijke behandeling (ablatio) heeft (ex-)werkneemster al dertien keer ondergaan, zonder succes. De behandeling is gericht geweest op stabilisatie en niet op verbetering van de belastbaarheid. Er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden die gericht zijn op het verbeteren van de belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit niet onderkend. Na een periode van vijf jaar waarin er geen verbetering optreedt, is er sprake van een medische eindsituatie. De medische situatie van (ex-)werkneemster is sinds 2010 alleen maar verslechterd. Verder stelt eiseres dat het feit dat de verzekeringsarts in zijn rapportage van 10 januari 2018 heeft geadviseerd om in 2019 een herbeoordeling te laten plaatsvinden, voor verweerder de verplichting meebrengt om dit te doen. Eiseres verwijst in dit verband naar twee uitspraken van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 10 juli 2012 (ECLI:NL:RBSHE:2012:BX1780 en ECLI:NL:RBSHE:2012:BX1784).
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
Op grond van artikel 47, eerste lid, van de WIA ontstaat voor de verzekerde recht op een IVA-uitkering indien: a) hij de wachttijd heeft doorlopen; b) hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en c) er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
7.2
Op grond van artikel 64, eerste lid, van de WIA stelt het Uwv op aanvraag vast of recht op een uitkering op grond van artikel 47 of artikel 54 ontstaat.
Op grond van het elfde lid kan het recht op een uitkering niet worden vastgesteld over perioden gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het Uwv kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken. Op grond van het twaalfde lid is het elfde lid van overeenkomstige toepassing indien het recht op uitkering op grond van deze wet later ontstaat dan wel herleeft of indien de uitkering op grond van deze wet wordt verhoogd.
7.3
De rechtbank constateert dat in geschil is of sprake is van een bijzondere geval als bedoeld in artikel 64, elfde lid, van de WIA op grond waarvan het recht op een IVA-uitkering eerder dient in te gaan dan 52 weken voorafgaand aan de aanvraag.
7.4
De rechtbank stelt voorop dat met artikel 64, elfde lid, van de WIA een strikt toetsingskader is beoogd, zoals door verweerder terecht naar voren is gebracht. Een bijzonder geval dient naar zijn aard restrictief te worden uitgelegd. Een beroep hierop zal daarom niet snel slagen.
7.5
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat verweerder, ondanks een advies daartoe, geen herbeoordeling heeft laten plaatsvinden in 2019, geen bijzonder geval oplevert. De uitspraken van de rechtbank Den Bosch waarnaar eiseres verwijst zien niet op het oordeel of sprake is van een bijzonder geval, maar op de vraag of verweerder alsnog verzekeringsgeneeskundig onderzoek moet laten plaatsvinden per geadviseerde datum.
7.6
Niet is gebleken dat eiseres niet eerder een herbeoordeling kon aanvragen, zodat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een bijzonder geval.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat in 2018 al had kunnen worden geconcludeerd dat de arbeidsongeschiktheid duurzaam is. Ook dit kan niet leiden tot het aannemen van een bijzonder geval. De verzekeringsarts heeft op 10 januari 2018 op grond van informatie van de cardioloog geconcludeerd dat de prognose onzeker was. Eiseres heeft tegen het besluit van 11 januari 2018 geen rechtsmiddel ingesteld. Dat verweerder bevoegd is om een eerder, onjuist besluit alsnog in te trekken of te wijzigen, maakt dit niet anders.
7.7
Gelet op het feit dat op grond van artikel 64, elfde lid, van de WIA het recht op een uitkering niet kan worden vastgesteld over perioden gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering is ingediend, heeft verweerder terecht aan (ex-)werkneemster een IVA-uitkering toegekend vanaf 9 april 2020.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.