ECLI:NL:RBDHA:2023:5130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar WIA-uitkering. Eiseres, die sinds 2014 een WIA-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV om haar uitkering per 1 februari 2021 te beëindigen. Dit besluit was gebaseerd op een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid, waarbij het UWV concludeerde dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres betwistte deze conclusie en voerde aan dat haar medische klachten, waaronder het syndroom van Sjögren, niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling van haar belastbaarheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Eiseres had geen overtuigende medische informatie overgelegd die de conclusies van het UWV zou kunnen weerleggen. De rechtbank oordeelde dat de medische rapportages zorgvuldig en volledig waren en dat er geen reden was om te twijfelen aan de deugdelijkheid ervan. Eiseres had weliswaar diverse klachten, maar deze leidden niet tot meer beperkingen dan door het UWV aangenomen.

Desondanks oordeelde de rechtbank dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid, omdat er in de bezwaarfase geen arbeidsdeskundig onderzoek had plaatsgevonden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand, omdat eiseres nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres kreeg een vergoeding voor de proceskosten van € 1.674,- toegewezen, en het UWV werd opgedragen het griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
Zaaknummer: SGR 21/6538

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. I.G.M. van Gorkum)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 1 februari 2021 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 7 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van medische stukken aan haar voormalig werkgever. Om die reden kan de rechtbank in deze uitspraak die medische stukken niet inhoudelijk weergeven. De rechtbank zal in deze uitspraak de medische klachten van eiseres daarom slechts in algemene zin benoemen.
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1
Eiseres was van 1 november 2010 tot 1 november 2012 werkzaam als bouwadministrateur/projectcoördinator bij haar voormalig werkgever voor 32 uur per week. Op 14 juni 2012 heeft eiseres zich ziek gemeld. Vanaf 2 oktober 2014 is aan eiseres een WIAuitkering toegekend. Eiseres heeft vanaf 2016 een eigen cateringbedrijf. Op 24 augustus 2020 heeft eiseres een herbeoordeling aangevraagd wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid.
3. Naar aanleiding van het verzoek om herbeoordeling heeft de primaire verzekeringsarts in de rapportage van 14 oktober 2020 geconcludeerd dat eiseres vanwege haar aandoeningen verminderde functionele mogelijkheden heeft. Deze zijn vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 14 oktober 2020. De primaire arbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 16 november 2020 de functies administratief medewerker (SBC-code 532040), dienstleider (SBC-code 482010), baliemedewerker (SBC-code 315150) en transportplanner (SBC-code 484010) geselecteerd als functies die geschikt zijn voor eiseres. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres is vastgesteld op 29,21%.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de rapportage van 27 augustus 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, op het standpunt dat bij het vaststellen van de beperkingen van eiseres voldoende rekening is gehouden met haar medische klachten.
5. Eiseres betoogt dat zij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn aangenomen. Eiseres stelt dat bij haar het syndroom van Sjögren is vastgesteld en dat haar fysieke en psychische klachten vanaf 2014 zijn toegenomen. Het is daarom onbegrijpelijk dat haar WIA-uitkering vanaf 1 februari 2021 wordt beëindigd. Eiseres is beperkt ten aanzien van het gebruik van armen, benen, nek en schouders en heeft last van ernstige vermoeidheid. Verder is sprake van psychische problematiek, oogklachten, eczeem en benauwdheid. Ter onderbouwing van haar fysieke en mentale gesteldheid verwijst eiseres naar medische informatie, waaronder informatie van haar reumatoloog, oogarts, fysiotherapeut, ergotherapeut en huisarts.
Eiseres stelt dat vanwege voornoemde klachten meer beperkingen moeten worden aangenomen ten aanzien van concentreren (item 1.1 in de FML), herinneren (item 1.3), zien (item 2.1), lezen (item 2.5), huidcontact (item 3.3) en fijn hand- en vingergebruik (item 4.3). Daarnaast is volgens eiseres een urenbeperking aan de orde vanwege haar ernstige vermoeidheidsklachten. Eiseres verzoekt de rechtbank een deskundige te benoemen in verband met de discrepantie tussen de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen en de conclusies van haar behandelaren. Eiseres stelt tot slot vanwege haar beperkingen niet in staat te zijn om de voor haar geselecteerde functies te verrichten. Bovendien is volgens haar in de bezwaarfase ten onrechte niet nogmaals door een arbeidsdeskundige naar haar zaak gekeken.
6. Naar aanleiding van de beroepsgronden van eiseres heeft verweerder aanvullend onderzoek laten verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in de rapportage van 1 april 2022 dat de beroepsgronden geen aanleiding vormen om meer beperkingen aan de belastbaarheid van eiseres aan te nemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wijzigt in een rapportage van 15 februari 2022 het maatmaninkomen en concludeert dat de aanvankelijk geduide functie van transportplanner niet geschikt is voor eiseres. Het arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt daardoor van 29,21% naar 29,64%. Omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres onverminderd op lager dan 35% wordt bepaald, handhaaft verweerder het standpunt dat eiseres vanaf 1 februari 2021 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat voornoemde rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
7.2
In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Daartoe wordt het volgende overwogen. De primaire verzekeringsarts heeft blijkens de rapportage van 14 oktober 2020 eiseres op het spreekuur onderzocht. Daarnaast heeft hij dossieronderzoek verricht en daarbij informatie van de reumatoloog, dermatoloog en huisarts van eiseres betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens de rapportage van 27 augustus 2021 de hoorzitting bijgewoond en dossieronderzoek verricht. Daarbij is, naast de informatie van de behandelend sector vermeld in de rapportage van de primaire verzekeringsarts, aanvullende informatie betrokken van de reumatoloog, de fysiotherapeut, de ergotherapeut en de huisarts van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep handhaaft de FML van 14 oktober 2020. Hij licht toe dat de aandoeningen van eiseres chronisch, maar stabiel zijn. In de FML is voldoende rekening gehouden met de sterk verminderde belastbaarheid van eiseres, waarbij met name van belang is dat gewrichten niet zwaar en/of langdurig worden belast. Een urenbeperking is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan de orde omdat eiseres voldoende nachtrust heeft en overdag actief kan zijn, zoals ook uit het dagverhaal blijkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in de rapportage van 1 april 2022 dat zwaardere beperkingen niet aan de orde zijn omdat bij de aandoening van eiseres gedoseerde gewrichtsbelasting mogelijk is. Verder concludeert hij dat de door eiseres gestelde beperkingen ten aanzien van concentreren en herinneren niet kunnen worden geobjectiveerd. Bovendien is geen sprake van een ernstige psychische stoornis die grond geeft voor een beperking op deze aspecten. Beperkingen ten aanzien van zien en lezen zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan de orde omdat geen sprake is van een structureel probleem ten aanzien van zien en lezen. Voor zover er klachten zijn, kunnen die volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat worden behandeld. Voor huidcontact worden geen beperkingen aangenomen gelet op de aard en locatie van de desbetreffende aandoening. De beperkingen ten aanzien van hand- en vingerbewegingen zien niet op fijne bewegingen, omdat de aandoening alleen pijnklachten bij gebruik van kracht meebrengt.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig en volledig is geweest. De medische rapportages zijn gebaseerd op eigen onderzoek door de verzekeringsartsen en op de beschikbare medische informatie. De medische rapportages zijn voldoende duidelijk en bevatten geen tegenstrijdigheden. Niet gebleken is dat de verzekeringsartsen klachten van eiseres over het hoofd hebben gezien. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat de verzekeringsartsen haar belastbaarheid hebben overschat, maar zij heeft geen medische informatie overgelegd die steun biedt aan deze stelling. De door haar ingebrachte medische informatie bevestigt dat zij geconfronteerd wordt met diverse klachten, maar die klachten zijn door de verzekeringsartsen ook onderkend. Uit de ingebrachte medische informatie blijkt niet dat deze klachten leiden tot meer of andere beperkingen aan de belastbaarheid van eiseres dan waarvan de verzekeringsartsen van verweerder zijn uitgegaan.
Nu de rechtbank geen reden ziet voor twijfel aan de deugdelijkheid van de verzekeringsgeneeskundige rapportages, bestaat geen aanleiding om een deskundige te benoemen om nader onderzoek te verrichten naar de belastbaarheid van eiseres.
8. Over de arbeidsdeskundige grondslag van het bestreden besluit wordt als volgt overwogen. Eiseres heeft er terecht op gewezen dat in de bezwaarfase geen arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage in de arbeidsdeskundige rapportage die hangende beroep is opgesteld, afwijkt van het arbeidsongeschiktheidspercentage waarvan verweerder in het bestreden besluit is uitgegaan. Dat betekent dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet voldoende is gemotiveerd. De rechtbank zal het beroep om die reden gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 14 oktober 2020 ziet de rechtbank echter geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de functies die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor haar heeft geduid in de rapportage van 15 februari 2022. Weliswaar resulteren deze functies in een iets hoger arbeidsongeschiktheidspercentage (namelijk 29,64% in plaats van 29,21%), maar de conclusie blijft dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. De rechtbank ziet hierin aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand te laten.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). De rechtbank bepaalt verder dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.