ECLI:NL:RBDHA:2023:5125

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
NL22.22325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wegens kennelijk ongegrondheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door eiseres, een Eritrese vrouw, en haar minderjarige zoon. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 27 oktober 2022, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. Eiseres had eerder in 2018 een aanvraag ingediend die ook was afgewezen. In haar opvolgende aanvraag in 2021 voegde zij nieuwe elementen toe aan haar asielverhaal, waaronder een poging om Eritrea illegaal te verlaten in 2014, maar de rechtbank oordeelde dat deze elementen niet geloofwaardig waren. Tijdens de zittingen, die plaatsvonden op 6 december 2022, 23 februari 2023 en 15 maart 2023, werd de zaak behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij risico liep op vervolging bij terugkeer naar Eritrea en dat er geen aanleiding was voor een medisch onderzoek naar haar psychische toestand. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.22325 (beroep) en NL22.22326 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/ voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [v-nummer], eiseres

mede namens haar minderjarig zoon
[minderjarige], V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

ProcesverloopBij besluit van 27 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.22326, ter zitting behandeld op 6 december 2022 en het onderzoek geschorst omdat gemachtigde de gelegenheid wilde krijgen om stukken ten aanzien van de medische situatie van eiseres over te leggen. De behandeling is op 23 februari 2023 voortgezet en opnieuw geschorst, omdat de tolk van eiseres niet aanwezig was. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 15 maart 2023 voortgezet en de inhoudelijke behandeling afgerond. Daarbij is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Ogbamichael. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag 1] 1985. Haar minderjarige zoon, [minderjarige], is geboren op [geboortedag 2] 2017.
1.1.
Eiseres heeft op 31 januari 2018 een aanvraag ingediend om verlening van een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 16 januari 2019 is de aanvraag afgewezen als ongegrond. Dit beluit staat in rechte vast.
1.2.
Op 22 oktober 2021 heeft eiseres opnieuw asiel aangevraagd (de opvolgende asielaanvraag). In de correcties en aanvullingen bij het gehoor opvolgende aanvraag (het gehoor) heeft eiseres aan haar verhaal toegevoegd dat zij in 2014 een poging heeft ondernomen om Eritrea illegaal te verlaten en dat zij daarbij is opgepakt en in de gevangenis is gezet. Zij heeft een kwitantie boete grensoverschrijding (kwitantie) overgelegd. Zij zou hier niet eerder over hebben kunnen verklaren vanwege psychische problemen.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit een herkomst;
De gestelde problemen vanwege desertie van Bereket;
De illegale uitreis.
2.1.
Verweerder vindt element 1 geloofwaardig. Verweerder vindt elementen 2 en 3 niet geloofwaardig. Volgens verweerder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij problemen heeft vanwege de desertie van Bereket. Ook heeft zij haar illegale uitreis niet aannemelijk gemaakt. Volgens verweerder leidt hetgeen eiseres in de opvolgende aanvraag heeft toegevoegd aan haar asielrelaas, en de overgelegde kwitantie, niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft nog altijd niet aannemelijk gemaakt dat zij Eritrea in 2015 illegaal is uitgereisd dan wel een poging daartoe heeft ondernomen in 2014.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert – kort samengevat – aan dat er geen eerlijke procedure heeft plaatsgevonden [1] en dat het besluit in strijd is met het zorgvuldigheids-en motiveringsbeginsel. [2] Verweerder rekent haar ten onrechte aan dat zij in de correcties en aanvullingen pas voor het eerst naar voren heeft gebracht dat zij in 2014 een poging heeft ondernomen om Eritrea illegaal te verlaten en dat zij daarbij is opgepakt en in de gevangenis is gezet. Zij heeft tijdens het gehoor niet volledig kunnen verklaren door haar psychische problemen. Verweerder had medisch onderzoek moeten doen naar de psychische toestand van eiseres. Zij had nogmaals gehoord moeten worden.
Verder is het onderzoek van Bureau Documenten naar de kwitantie inhoudelijk tegenstrijdig. Nu het document echt is bevonden mag er vanuit worden gegaan dat de inhoud ook juist is. Eiseres wil dat de rechtbank de onderzoeker van Bureau Documenten op zitting als getuige hoort. Verweerder heeft zich ten slotte ten onrechte op het standpunt gesteld dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij Eritrea illegaal heeft verlaten en gevaar loopt om vervolgd te worden bij terugkeer. Het is in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] om haar terug te sturen naar Eritrea.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Eerlijke procedure/ zorgvuldigheidsbeginsel
4. Niet gebleken is dat de gemachtigde van eiseres onvoldoende tijd had om het gehoor te bespreken met eiseres. De correcties en aanvullingen zijn ingediend en bij het bestreden besluit betrokken. Eiseres heeft bovendien niet aangegeven wat in de correcties en aanvullingen ontbreekt of welk element door tijdgebrek onvoldoende naar voren is gekomen. Voor zover de gemachtigde doelt op het feit dat eiseres volgens hem als gevolg van psychische problemen pas op dat moment haar volledige verhaal heeft verteld, overweegt de rechtbank als volgt.
Medisch onderzoek
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat er een aanleiding was om eiseres een medisch onderzoek aan te bieden. Uit de verklaringen van eiseres tijdens haar gehoor kan niet worden afgeleid dat zij (vanwege haar psychische toestand) niet in staat was te verklaren. Het is in eerste instantie aan eiseres om haar gestelde psychische problematiek en de gevolgen daarvan te onderbouwen. Eiseres heeft dit onvoldoende gedaan. Weliswaar is in beroep een patiëntendossier overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat bij eiseres al enige tijd psychische klachten bestonden, maar hieruit volgt niet dat zij niet volledig kon verklaren tijdens het gehoor. In hetgeen eiseres op dit punt heeft aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder haar nogmaals had moeten horen dan wel dat de procedure in dit verband onzorgvuldig is geweest. Hierbij is tevens van belang dat eiseres sinds haar eerste aanvraag ruimschoots de tijd heeft gehad om hierover informatie in te winnen en deze te delen met verweerder.
Illegale uitreis
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op grond van de motivering in het bestreden besluit, welke motivering de rechtbank volgt, niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres ook in deze procedure niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij Eritrea illegaal is uitgereisd. Eiseres heeft pas in de correcties en aanvullingen bij het gehoor voor het eerst naar voren gebracht dat zij in 2014 een poging zou hebben ondernomen om Eritrea illegaal te verlaten en daarom is opgepakt en in de gevangenis terecht is gekomen. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiseres dit eerder naar voren had kunnen en moeten brengen. Daarbij komt dat zij met deze verklaring – als uit moet worden gegaan van de juistheid daarvan – de verklaringen afgelegd in de eerdere gehoren op essentiële punten tegenspreekt. Zij heeft hiervoor geen navolgbare verklaring gegeven. Voor zover gesteld is dat dit het gevolg zou zijn van haar psychische gesteldheid, volgt de rechtbank dit niet gelet op hetgeen hiervoor onder 5 is overwogen.
7. Eiseres heeft een origineel document, een kwitantie, overgelegd om haar verklaring te onderbouwen. Dit document is door Bureau Documenten onderzocht. In de verklaring van onderzoek van 21 december 2021 heeft Bureau Documenten de echtheid van de kwitantie als ‘positief’ beoordeeld en is opgenomen dat er geen uitspraak kan worden gedaan over de opmaak en afgifte van het document. Ook kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het feit dat de echtheid van het document positief is beoordeeld, niet maakt dat het echt is bevonden en evenmin hoeft te betekenen dat ook van de authenticiteit van de inhoud moet worden uitgegaan. In dit kader wordt ook verwezen naar pagina 6 van de Vakbijlage Bureau Documenten. Hierin staat dat de eerste conclusie de technische echtheid van het document inhoudt en dat dit niets zegt over de opmaak, afgifte en inhoud van het document. Hierbij is voorts van belang dat het gaat om een kwitantie en niet om een officieel document waarvan de opmaak in enige mate gereguleerd is. Dit alles maakt dat de verklaring van eiseres over hoe en onder welke omstandigheden zij het document heeft verkregen van groot belang zijn voor het vaststellen van de bewijswaarde daarvan. Nu eiseres hierover wisselend heeft verklaard, kan aan het document niet de waarde worden toegekend die zij daaraan gehecht wenst te zien. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat gelet op het voorgaande geen aanleiding om de onderzoeker van Bureau Documenten als getuige-deskundige te horen over het document. Verweerder heeft zich, met verwijzing naar de verklaring van onderzoek en de wisselende verklaringen van eiseres, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het document niet maakt dat het relaas van eiseres, in weerwil van de tegenstijdigheden, geloofwaardig is. Hierbij mocht verweerder tevens belang hechten aan het feit dat zij eerder niet heeft verklaard over het bestaan van de kwitantie en zij geen aannemelijke reden hiervoor dan wel voor het niet eerder indienen hiervan heeft gegeven.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet geloofwaardig is dat eiseres Eritrea illegaal is uitgereisd en dat daarom niet aannemelijk is geworden dat zij risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Eritrea. Het standpunt van eiseres dat ook als haar relaas ongeloofwaardig mag worden geacht, de boete voor onrechtmatige grensoverschrijding al maakt dat ervan uit moet worden gegaan dat zij Eritrea niet legaal heeft kunnen verlaten, maakt dit niet anders. Wat daar verder ook van zij, zoals eerder overwogen is de bewijswaarde van de kwitantie onvoldoende om een dergelijke conclusie te kunnen rechtvaardigen.
Conclusie
9. Eiseres komt niet in aanmerking voor verblijf op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen) rechter, in aanwezigheid van mr.N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.Artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.