ECLI:NL:RBDHA:2023:5117

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
C/09/639839 / JE RK 22-2625
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

Op 7 maart 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige01]. Deze zaak volgde op een verzoekschrift van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, ingediend op 19 december 2022. De kinderrechter had eerder op 10 februari 2023 al een tijdelijke machtiging verleend, die liep van 12 februari tot 12 maart 2023. Tijdens de zitting op 7 maart 2023 werd het verzoek tot verlenging van de machtiging besproken, waarbij de moeder van [minderjarige01] aanwezig was, bijgestaan door haar advocaat, mr. C. Ekholm.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de plaatsing van [minderjarige01] bij de vorige pleegouders moeizaam verliep, maar dat de huidige situatie in een nieuw pleeggezin veel beter is. Er is gestart met begeleide omgang tussen de moeder en [minderjarige01], en er zijn positieve ontwikkelingen in de hulpverlening. De kinderrechter oordeelde dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de noodzaak voor stabiliteit en de voortgang van de hulpverlening.

De kinderrechter heeft daarom besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen van 12 maart 2023 tot 12 augustus 2023, in overeenstemming met de duur van de ondertoezichtstelling. Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/639839 / JE RK 22-2625
Datum uitspraak: 7 maart 2023

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 19 december 2022 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland (verder: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2015 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. C. Ekholm te Leiden.

Het procesverloop

Bij beschikking van 10 februari 2023 van de kinderrechter in deze rechtbank is de machtiging [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 12 februari 2023 tot 12 maart 2023 en is het verzoek voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook voornoemde beschikking van 10 februari 2023.
Op 7 maart 2023 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- [naam01] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

Verzoek

Het aangehouden deel van het verzoek strekt tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 12 augustus 2023.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. De plaatsing van [minderjarige01] bij de vorige pleegouders (tante en oom moederszijde) verliep moeizaam en [minderjarige01] had veel last van de onrust en spanningen. In januari jl. is [minderjarige01] naar een ander pleeggezin gegaan waar zij meer tot rust is gekomen. Er is gestart met begeleide omgang tussen de moeder en [minderjarige01] waardoor er meer zicht is op de interactie en sinds kort is er ook onbegeleide omgang. Elke zes weken is er overleg met de hulpverlening en wordt er gekeken welke stappen er op dat moment gezet kunnen worden. Er wordt toegewerkt naar terugplaatsing bij de moeder, maar het is nog onduidelijk op welke termijn dit mogelijk zal zijn. In april begint [minderjarige01] met de hulpverlening van [naam02] en zal er gekeken worden naar de hechtings- en loyaliteitsproblematiek. Het is van belang dat dit vanuit een rustige en stabiele plek gebeurd. Parallel zal er ook worden gekeken naar wat de mogelijkheden zijn om het contact met de vader te herstellen. Gelet op de stappen die nog moeten worden gezet is verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing nog nodig voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat er veel is gebeurd, mede door de verandering van het pleeggezin, maar dat [minderjarige01] inmiddels op een goede plek zit en dat er opnieuw rust is gekomen. De moeder heeft de hulpverlening bij de Brijder weer opgepakt en dit verloopt positief. Het is fijn dat [minderjarige01] ook de hulpverlening zal krijgen die zij nodig heeft. Ten aanzien van het contactherstel met de vader denkt de moeder dat dit in de toekomst fijn zou zijn voor [minderjarige01] , maar dat dit nu nog te veel gevraagd is voor haar. De onbegeleide omgang was de eerste keer zwaar maar verloopt inmiddels goed. Er is meer regelmaat en het contact met het pleeggezin verloopt ook positief. [minderjarige01] is hierdoor ook meer ontspannen. De moeder merkt wel dat er nog onrust bij [minderjarige01] kan zijn omdat zij niet altijd weet waar zij aan toe is. Het zou daarom fijn zijn als er meer duidelijkheid komt over het perspectief en de (opbouw van) de omgang en dat dit ook wordt vastgelegd. De moeder denkt ook dat de verzochte duur nog nodig is om toe te werken naar thuisplaatsing.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat [minderjarige01] inmiddels is gewisseld van pleeggezin waardoor er meer rust en stabiliteit is. De moeder accepteert de hulpverlening, geeft openheid van zaken en komt de afspraken na. Voor [minderjarige01] zal er gestart worden met hulpverlening vanuit [naam02] ten aanzien van de hechtings- en loyaliteitsproblematiek. Hiervoor is het van belang dat zij op een rustige en stabiele plek verblijft. Er is begeleide omgang tussen de moeder en [minderjarige01] en sinds kort is er ook gestart met onbegeleide omgang. De omgangsmomenten en het contact tussen de moeder en het pleeggezin verlopen positief. De komende periode zal de (onbegeleide) omgang verder worden uitgebreid en zal er worden toegewerkt naar thuisplaatsing bij de moeder. Het is van belang dat de (opbouw van) de omgang ook op schrift wordt vastgelegd zodat er meer duidelijkheid komt zowel voor de moeder als voor [minderjarige01] . Gelet op de stappen die nog moeten worden gezet ten aanzien van de hulpverlening voor [minderjarige01] en de uitbreiding van de omgang zal de kinderrechter de machtiging verlengen voor de verzochte duur.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 12 maart 2023 tot 12 augustus 2023, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023 door mr. C.M. van der Kleijn, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.