Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 16 maart 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Algerije problemen heeft met straatbendes. Hij heeft vanaf zijn vijftiende een jaar op straat geleefd en is meerdere keren mishandeld en een keer seksueel misbruikt, omdat hij niet heeft gedaan wat de straatbendes van hem wilden.
3. Verweerder heeft de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht, maar de gestelde problemen niet. Verweerder heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw.Verweerder heeft daarnaast ambtshalve besloten geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. De afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning geldt niet als terugkeerbesluit. Eiser heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f van de Vw rechtmatig verblijf tot het nader onderzoek naar adequate opvang door DT&Vis afgerond.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt, kort samengevat, dat zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig wordt geacht. Hem wordt ten onrechte tegenworpen dat hij niet eerder asiel heeft aangevraagd in Spanje of Frankrijk en dat hij geen namen kan noemen van de leden van de straatbendes. Ook heeft hij niet tegenstrijdig verklaard over het kunnen krijgen van medische hulp en weet hij niet meer naar welk politiebureau hij is gegaan om aangifte te doen. Eiser wijst erop dat verweerder gehouden is om bij het onderzoek naar adequate opvang voortvarend te handelen. Eiser stelt dat verweerder dit niet heeft gedaan en dat verweerder in het besluit ook niet heeft toegelicht waarom het onderzoek nog niet is afgerond, welke onderzoek verweerder nog zal doen en hoe lang dit zal duren. Eiser meent dat daarom sprake is van een motiveringsgebrek.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat de omstandigheid dat eiser niet eerder in één van de andere landen waar hij heeft verbleven en zelfs gewerkt een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Verweerder heeft in dit verband terecht gesteld dat bij een oprechte, dringende behoefte aan bescherming, het in de lijn der verwachting ligt dat eiser zich zo spoedig mogelijk meldt bij de eerste beschikbare autoriteiten van een Europese lidstaat met het verzoek om hulp of bescherming. Dat eiser niet wist waar hij aan toe was, of zich moest herpakken, is onvoldoende om te stellen dat het hem niet mag worden tegengeworpen.
6. De verklaringen van eiser zijn verder ook terecht als summier en oppervlakkig bestempeld door verweerder. Verweerder stelt in dit verband dat niet wordt verwacht dat eiser tot in detail verklaart, maar wijst erop dat eiser zelfs geen basale informatie kan verschaffen. Zo kan hij niets vertellen over de leden van de straatbendes met wie hij problemen heeft gehad, noch kan hij op enige manier beschrijven naar welk politiebureau hij is gegaan om aangifte te doen. Verder stelt verweerder terecht dat eiser in eerste instantie tegenstrijdig heeft verklaard over de toegang tot medische zorg. Hij stelde geen toegang te hebben tot medische zorg, maar hij is wel opgenomen in het ziekenhuis naar zijn gestelde suïcide poging. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte geconcludeerd dat eisers verklaringen over zijn gestelde problemen in Algerije ongeloofwaardig zijn.
7. Uit het bestreden besluit volgt dat dit niet geldt als een terugkeerbesluit, omdat er nog nader onderzoek volgt naar de aanwezigheid van adequate opvang voor eiser als minderjarige in zijn land van herkomst. De Afdelingheeft bij uitspraak van 8 juni 2022geoordeeld dat verweerder in een geval als dit in het asielbesluit moet toelichten waarom hij gebruikmaakt van de mogelijkheid om het asielbesluit los van het terugkeerbesluit te nemen. Verweerder moet daarbij een beoordeling maken van de stand van het onderzoek naar adequate opvang op dat moment en een inschatting hoe lang dat onderzoek nog zal duren. Hiermee moet worden gewaarborgd dat verweerder voldoende voortvarend blijft handelen om te voorkomen dat de minderjarig onnodig lang in onzekerheid verkeert over zijn verblijfsrechtelijke positie.
8. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het onderzoek nog niet is afgerond. Tijdens de asielprocedure heeft onderzoek plaatsgevonden door het aanmeldgehoor, het nader gehoor, het leeftijdsonderzoek en het Dublinonderzoek in Frankrijk, maar met de hieruit verkregen informatie kan nog geen conclusie worden getrokken over de aanwezigheid van adequate opvang in het land van herkomst. Het onderzoek duurt maximaal duurt totdat eiser achttien jaar wordt.
9. De rechtbank stelt vast dat hiermee in het bestreden besluit niet concreet is gemotiveerd waarom het tot dan toe verrichte onderzoek geen conclusie over de aanwezigheid van adequate opvang mogelijk maakt en welk onderzoek hiertoe nog zal worden verricht. Een aanvullende motivering op deze punten is nodig om de door verweerder gestelde noodzaak van aanvullend onderzoek en de duur daarvan inzichtelijk te maken.
10. Verweerder heeft dit ter zitting alsnog toegelicht. Daarbij heeft verweerder er op gewezen dat eiser is bevraagd over de aanwezigheid van familie in het land van herkomst. Eiser heeft hierop verklaard dat hij geen contact meer heeft met enig familielid in Algerije. Daarom is het nu aan DT&V om mogelijke familieleden van eiser in Algerije te traceren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee het geconstateerde motiveringsgebrek in het bestreden besluit heeft verholpen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
11. Omdat het bestreden besluit eerste instantie niet voldoende is gemotiveerd, heeft eiser reden gehad om beroep in te stellen. Er is dan ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).