In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Marokkaanse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die in Marokko woont, heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn Nederlandse echtgenote, die transgender is, in Nederland te kunnen wonen. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 11 februari 2022 afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de inburgeringsvereisten, specifiek het basisexamen inburgering buitenland. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris handhaafde zijn besluit op 21 oktober 2022.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 24 februari 2023 behandeld. Eiser voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die hem vrijstelden van het inburgeringsexamen, zoals de gezondheid van zijn echtgenote en de onveilige situatie in Marokko. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris alle relevante omstandigheden had meegewogen en dat eiser niet had aangetoond dat hij niet in staat was om het inburgeringsexamen af te leggen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag voor de mvv af te wijzen, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor gezinshereniging.
De rechtbank benadrukte dat het recht op gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM, niet automatisch betekent dat eiser recht heeft op toegang tot Nederland. De staatssecretaris had het algemeen belang van de Nederlandse Staat om vreemdelingen beperkt toe te laten zwaarder kunnen laten wegen dan het persoonlijke belang van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenvergoeding af.