ECLI:NL:RBDHA:2023:5087
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid van Oostenrijk
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.W.M. van Breda, had tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 10 maart 2023, hield in dat de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling werd genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 6 april 2023, waarbij verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk, M. Sivridag. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. C.G. Matze. Tijdens de zitting is het verzoek om een voorlopige voorziening besproken in samenhang met een andere zaak, NL23.7456.
In de uitspraak van dezelfde dag, betreffende zaaknummer NL23.7456, heeft de rechtbank het beroep van verzoeker ongegrond verklaard. Gezien deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.