ECLI:NL:RBDHA:2023:5086
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag wegens verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 10 maart 2023 had besloten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit was genomen op grond van de Dublinverordening, waarbij Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag.
Tijdens de zitting op 6 april 2023, waar de verzoeker en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, heeft de voorzieningenrechter het verzoek behandeld. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. I. Vugs. Na de behandeling heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om het verzoek toe te wijzen, mede omdat er op dezelfde dag een uitspraak was gedaan in een andere zaak (NL23.8269) die relevant was voor de beoordeling van het verzoek.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures.