ECLI:NL:RBDHA:2023:5085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
NL23.7456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Turkse nationaliteit, heeft op 1 november 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Dit is gebaseerd op een eerdere asielaanvraag die eiser op 17 september 2022 in Oostenrijk heeft ingediend. De rechtbank heeft het beroep van eiser, dat samen met een andere zaak werd behandeld, op 6 april 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en er was een tolk aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening correct is toegepast. Eiser heeft aangevoerd dat hij van zijn broer is gescheiden in Oostenrijk en dat hij bij zijn twee broers in Nederland wil blijven. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om af te wijken van de standaardprocedure. De familiebanden waren niet voldoende onderbouwd en er was geen afhankelijkheidsrelatie aangetoond. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7456

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.7457, op 6 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Sivridag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Turkse nationaliteit te hebben. Op 1 november 2022 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Bij bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 17 september 2022 in Oostenrijk al een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Oostenrijk verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening [2] . Omdat Oostenrijk niet binnen twee weken heeft gereageerd op dat verzoek staat met ingang van 30 december 2022 de verantwoordelijkheid van Oostenrijk vast op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat er sprake is van een bijzondere situatie. Hij is samen met een van zijn broers gevlucht. In Oostenrijk is hij van zijn broer gescheiden geraakt, waarbij hij vingerafdrukken heeft moeten afstaan en zijn broer niet. Eiser wil graag bij zijn twee broers in Nederland blijven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en dat ten aanzien van Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5. In de stelling dat eiser in Oostenrijk van zijn broer gescheiden is geraakt en dat hij bij zijn twee broers in Nederland wil verblijven heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om artikel 16 van de Dublinverordening toe te passen. De familieband is niet onderbouwd en niet is gebleken dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiser en (één van) zijn broer(s). Ook heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De enkele aanwezigheid van de twee broers in Nederland heeft verweerder in redelijkheid niet voldoende bijzonder geacht om te concluderen dat overdracht zou getuigen van onevenredige hardheid.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.