ECLI:NL:RBDHA:2023:5073

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
09/181515-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontploffing in flatgebouw te Delft met levensgevaar voor bewoners

Op 13 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van het veroorzaken van een ontploffing in een flatgebouw te Delft op 9 juli 2022. De ontploffing, die plaatsvond op de galerij voor de woning van [slachtoffer 1], leidde tot aanzienlijke schade aan de woning en de omliggende appartementen, en bracht levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige bewoners met zich mee. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, een explosief mengsel van flitspoeder tot ontploffing heeft gebracht, wat resulteerde in een grote explosie die de ruiten van de woningen deed springen en glasscherven in de slaapkamers van kinderen deed belanden. Tijdens de zittingen op 5 januari en 27 maart 2023 heeft de officier van justitie bewezenverklaring gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van het delict en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van de ontploffing, met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd moet houden aan verschillende voorwaarden, waaronder toezicht door de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/181515-22
Datum uitspraak: 13 april 2023
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in [instelling] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 januari (pro forma) en 27 maart 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Offers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R. van der Wal naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na
wijzigingvan de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 maart 2023 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 juli 2022 te Delft, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in/aan/bij een woning gelegen aan [locatie] een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief, althans een hoeveelheid (van een mengsel van) flitspoeder en/of vuurwerk, op de galerij voor, althans in de dichte nabijheid van, die woning tot ontbranding te brengen, waardoor dat explosief, althans die hoeveelheid (van een mengsel van)
flitspoeder en/of vuurwerk, tot ontploffing is gebracht en/of gekomen,
- terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor de aan [locatie] gelegen woning, waaronder de gevel en/of de voordeur en/of de ruit(en) en/of de inboedel en/of voor nabij die woning (op hogere en/of lagere gelegen verdiepingen) gelegen woningen en/of voor het gebouw en/of voor de aanpalende liftschacht en/of voor de galerij en/of voor een of meer hoger en/of lager gelegen galerijen, en/of
- terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aanwezige [slachtoffer 1]
en/of zijn vrouw/echtgenote [slachtoffer 2]en/of zijn
/haarvier in de woning aanwezige kinderen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
Op zaterdag 9 juli 2022 omstreeks 3:15 uur werden bewoners van [locatie] te Delft en hun buurtgenoten opgeschrikt door een ontploffing. Door de explosie was er veel schade aan de woning, aan woningen op andere etages en aan het flatgebouw zelf. Een 10-jarige bewoonster van [locatie] liep een oppervlakkig wondje aan haar hoofd op. De rechtbank ziet zich voor de vragen gesteld of de verdachte, al dan niet samen met de medeverdachte, die ontploffing teweeg heeft gebracht en of door die ontploffing gemeengevaar voor goederen en (levens)gevaar voor personen te duchten was.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem ten laste gelegde. De raadsman heeft betoogd dat de verdachte geen motief had en dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte ten tijde van de ontploffing aanwezig was bij [locatie] , dan wel dat hij betrokkenheid heeft gehad bij de ontploffing, dan wel dat er sprake is geweest van medeplegen.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en
overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen dat door de ontploffing ook levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.
Op specifieke (bewijs)verweren zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Om de vraag te kunnen beantwoorden of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde feit, zal de rechtbank achtereenvolgens de volgende vragen beantwoorden aan de hand van de bewijsmiddelen:
  • is de verdachte betrokken geweest bij de ontploffing aan [locatie] ?; en
  • was er sprake van medeplegen?; en
  • welk gevaar was er door de ontploffing te duchten?
3.4.1
Was de verdachte betrokken bij de ontploffing aan [locatie] ?
Bewijsmiddelen
Op 9 juli 2022 omstreeks 2:52:46 uur reed een witte Seat Mii met een groen logo van GreenWheels [locatie] – een doodlopend stuk – op. [2] [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), wonende aan [locatie] 486 te Delft, reed omstreeks 03:00 uur de gezamenlijke parkeerplaats op. Met zijn buurvrouw liep hij vervolgens richting de schuifdeur van de centrale hal. Voor de in- en uitgang van het gebouw stond een onbekende man. Deze man was telefonisch in gesprek en zei: “Doe snel, ik sta beneden”. [3] Deze man, man 1, stond voor de in- en uitgang van de flat sinds 02:54 uur. Om 02:57 uur legde man 1 de telefoon tegen zijn rechteroor en bewoog na enige tijd zijn mond. [4] Man 1 liep achter [slachtoffer 1] en zijn buurvrouw de centrale hal in. [slachtoffer 1] en zijn buurvrouw stapten samen in de lift. Man 1 haalde de telefoon van zijn oor, begon te typen en bleef enige tijd ijsberen in de centrale hal. [5] Om 03:02 uur maakte man 1 met een knop in de centrale hal de schuifdeuren open waarna een andere man, man 2, de centrale hal inliep. Man 2 had een papieren tasje in zijn linkerhand. [6] [slachtoffer 1] verliet op de vierde etage de lift en liep naar zijn woning. De galerij was leeg en hij zag geen vreemde dingen of personen. [7] Man 1 en 2 stapten samen in de lift, man 2 drukte op het knopje van de vierde etage. Man 1 richtte een blauwe Apple iPhone type 13 richting de camera. Man 1 en man 2 stapten om 03:03:11 uur uit de lift op de vierde etage. [8] [slachtoffer 1] maakte zijn vrouw wakker die op de bank in slaap was gevallen en vervolgens gingen zij naar bed. Ongeveer 30 seconden later hoorde [slachtoffer 1] een onwijs harde knal. [9] De zoon van [slachtoffer 1] hoorde dat er iemand naar beneden rende. [10] Om 03:15 uur was op meerdere camerabeelden een lichtflits en een hevige trilling te zien. Enkele seconden later renden man 1 en man 2 vanaf het trappenhuis richting de uitgang van de flat en uit het zicht van de camera’s. Enkele seconden later reed een kleine witte auto de parkeerplaats af. [11] Om 03:16:18 uur reed de witte Seat Mii met GreenWheels logo [locatie] af. [12]
Op [locatie] is forensisch onderzoek verricht en in het belang van de bewijsvoering zijn sporen veiliggesteld van het plafond, van de beplating onder het raam en van de metalen balustrade op galerij voor de woning (AAPE1653NL, AAPE1654NL, AAPE1655NL). [13] Die sporen zijn onderzocht op sporen van explosieven. Uit dat onderzoek is gebleken dat de ontplofte explosieve lading in ieder geval bestond uit een mengsel van kaliumperchloraat en aluminium, ook wel bekend als flitspoeder. [14]
De [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft een witte Seat Mii met logo Green Wheels voorzien van het [kenteken] gehuurd in de periode van 9 juli 2022 van 00:51:46 uur tot en met 10 juli 2022 te 01:17:10 uur. Uit de GPS gegevens van die auto blijkt dat die auto op 9 juli 2022 om 01:49 uur uit Den Haag is vertrokken en richting Delft is gereden. Om 02:54 uur was die auto op [locatie] te Delft en om 03:33 uur was die auto op [adres] te Den Haag. Het bij de huur van de auto opgegeven telefoonnummer betrof [nummer] . [15] Op 11 oktober 2022 werd onder [medeverdachte] een Apple iPhone 11 pro in beslag genomen. In die telefoon was het telefoonnummer [nummer] actief ten tijde van het delict. [16]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [nummer] is gebleken dat dit nummer om 02:58 uur in de buurt was van de locatie waar de explosie plaatsvond en dat er om 02:58:05 uur gedurende 52 seconden contact was met een ander telefoonnummer, te weten het [nummer] . Tevens past de met de huurauto, naar de rechtbank begrijpt de auto voorzien van [kenteken] , afgelegde route bij de door de telefoon aangestraalde zendmasten. [17]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [nummer] is gebleken dat dit nummer om 02:58 uur ook in de buurt was alwaar de explosie was en dat er om 02:58:06 uur gedurende 51 seconden contact was met het telefoonnummer [nummer] . Tevens passen de verplaatsingen van deze telefoon bij de afgelegde route van de huurauto en de verplaatsingen van telefoonnummer [nummer] . [18] Op 11 oktober 2022 werd onder de verdachte (hierna: [verdachte] ) een Apple iPhone 13, kleur Blauw, in beslag genomen. [19] In die telefoon was het telefoonnummer [nummer] actief ten tijde van het delict. [20]
[verbalisant] heeft man 1 op de camerabeelden herkend als zijnde [verdachte] . Hij herkende [verdachte] aan zijn forse postuur, ronde gezichtsvorm en zijn opvallende haarlijn boven zijn wenkbrauwen. De verbalisant kent [verdachte] vanuit zijn werkzaamheden als wijkagent van deelgebied [plaats] . [21] Ook [verbalisant] heeft [verdachte] herkend als man 1 op de camerabeelden. Hij herkende [verdachte] aan zijn postuur, zijn gezicht en voorkomen. Deze verbalisant kende [verdachte] in zijn hoedanigheid als wijkagent van [plaats] al meerdere jaren. [22]
Oordeel van de rechtbank
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] samen met [medeverdachte] in een door [medeverdachte] gehuurde witte Seat Mii voorzien van het [kenteken] vanuit Den Haag naar [locatie] in Delft is gereden op 9 juli 2022. Immers blijkt uit de bewijsmiddelen dat [verdachte] de gebruiker was van het telefoonnummer [nummer] en dat [medeverdachte] de gebruiker was van het telefoonnummer [nummer] .
[verdachte] , door verbalisanten herkend alszijnde man 1 [23] , heeft vervolgens vanaf 02:54 uur voor de in- en uitgang van [locatie] gewacht totdat [slachtoffer 1] thuis kwam. Toen [verdachte] [slachtoffer 1] zag verschijnen heeft hij meteen [medeverdachte] gebeld. Samen met [slachtoffer 1] en zijn buurvrouw is [verdachte] de centrale hal van [locatie] binnen gekomen. Uit deze handeling blijkt naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval dat [verdachte] niets te zoeken had in het flatgebouw, er was immers niemand die voor hem de toegangsdeur opende. [verdachte] heeft vervolgens de deur geopend voor man 2, die gezien de bovenvermelde bewijsmiddelen niemand anders kan zijn dan [medeverdachte] . Samen zijn [verdachte] en [medeverdachte] vervolgens met de lift naar de vierde etage van de flat gegaan, dezelfde etage als waar [slachtoffer 1] vlak daarvoor was uitgestapt. Nadat [verdachte] en [medeverdachte] op de vierde etage uit de lift zijn gestapt, verdwijnen zij voor 12 minuten buiten het bereik van de camera’s. Wat er in die 12 minuten precies allemaal gebeurd is, is op basis van het dossier niet duidelijk geworden. Immers, [verdachte] en [medeverdachte] hebben beiden geen verklaring daarover willen afleggen. Wel staat vast dat in die 12 minuten op die vierde etage een explosie heeft plaatsgevonden voor de woning van [medeverdachte] en dat [verdachte] en [medeverdachte] seconden na die explosie samen via het trappenhuis naar de uitgang zijn gerend en zijn vertrokken in de witte Seat Mii richting Den Haag.
Dat een ander dan [verdachte] of [medeverdachte] het flitspoeder tot ontploffing heeft gebracht is niet aannemelijk geworden. Uit het dossier is immers niet gebleken dat er op dat moment, midden in de nacht, nog anderen in de directe omgeving van de woning van [slachtoffer 1] waren. [slachtoffer 1] heeft op de galerij geen vreemde personen gezien. Gelet op het zeer korte tijdsbestek tussen de komst (en aanwezigheid) van [verdachte] en [medeverdachte] op de vierde etage van het flatgebouw, de daarop volgende ontploffing bij de woning van [slachtoffer 1] en het vluchtende vertrek van beiden direct na de ontploffing, kan het naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders zijn dan dat [verdachte] en/of [medeverdachte] het flitspoeder tot ontploffing hebben/heeft gebracht. Het ontbreken van een verklaring voor hun aanwezigheid op de plaats delict, midden in de nacht op de vierde etage van een besloten flatgebouw, van zowel [verdachte] als [medeverdachte] maakt naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval dat een andere conclusie dan deze niet in beeld komt.
3.4.2
Was er sprake van medeplegen?
Op basis van bovenvermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] . Dat niet duidelijk is geworden wie het flitspoeder precies heeft aangestoken maakt die conclusie niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de gehele gang van zaken, te weten het samen vanuit Den Haag in een gehuurde auto afreizen naar de plaats delict in Delft, het ter plaatse samen – door middel van telefonisch contact met elkaar – opwachten van [slachtoffer 1] , het samen toegang verkrijgen tot het besloten flatgebouw, het samen naar de vierde verdieping gaan, het samen wegrennen kort na de explosie en het samen weer vertrekken in een auto, dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering.
3.4.3
Welk gevaar was er door de ontploffing te duchten?
Bewijsmiddelen
De zoon van [slachtoffer 1] was, toen [slachtoffer 1] thuis kwam, nog wakker en aan het gamen in zijn kamer. De gordijnen in die kamer waren open en het licht was aan. [24] Nadat [slachtoffer 1] zijn vrouw, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), had wakker gemaakt, liep zij naar de keuken, deed het licht aan, wenste haar zoon welterusten en deed de gordijnen in de slaapkamer van haar andere drie kinderen dicht. [25] De explosie vond plaats op de galerij voor woning [locatie] , ter hoogte van de slaapkamer met drie slaapplaatsen. In de slaapkamers, naar de rechtbank begrijpt de slaapkamers van de kinderen, de gang en de keuken ontstond een drukgolf als gevolg van de explosie. Als gevolg van deze drukgolf zijn de ruiten gesprongen en zijn de glasscherven door de explosie voor een groot deel de slaapkamers ingeslagen. Door de aanwezigheid van doorzichtfolie aan de binnenzijde van de ruiten en een gesloten gordijn bleef de doorslag van de glasscherven nog in enige mate beperkt. Volgens [naam] , senior forensische opsporing, was bij de explosie gevaar voor goederen en/of personen te duchten. Op het hoofdeinde van het bed, gesitueerd onder de raampartij, naar de rechtbank begrijpt het bed van de oudste zoon, lagen vele glasscherven. In de slaapkamer, naar de rechtbank begrijpt de slaapkamer van de andere drie kinderen, lagen veel scherven op de bedden en op de vloer en was de gordijnrail door de explosie losgeraakt van het plafond. [slachtoffer 2] zag dat het gordijn en het raam eruit gevlogen waren en dat haar jongste twee kinderen onder het gordijn lagen. Haar oudste dochter lag tevens onder het gordijn met daarop het glas en zij moest door haar eronder vandaan gehaald worden. [slachtoffer 1] zag dat zijn dochter aan het bloeden was op haar voorhoofd. [26]
Na de ontploffing is de schade vastgesteld door de forensische opsporing. Op de parkeerplaats voor de galerijflat lagen delen hout verspreid. Op de 9e verdieping was van een appartement een raam verbroken. Op de 6e verdieping was van de hal een raam verbroken. Op de 5e verdieping waren van een appartement meerdere ramen verbroken en was van de hal een raam verbroken. Op de 4e verdieping waren van de hal meerdere ramen verbroken, was de toegangsdeur verbroken en ontzet, zat er een gat in de gevelbeplating en zat aan de onderzijde van de galerijvloer een gat. Op de 3e verdieping was een raam van de hal verbroken en gebarsten en er lagen betondelen op de galerij. [27] Bij de woning van [slachtoffer 1] was het vaste raam en het valraam van de keuken verbrijzeld, waren de raampartijen van de slaapkamers van de kinderen verbrijzeld, was de muur (naar de rechtbank begrijpt: de gevel) ontzet en beschadigd, waren kozijnen ontzet en beschadigd en waren delen van het betonnen plafond losgeraakt. [28]
Op zaterdag 10 december 2022 stuurde Aoquab een e-mail naar de politie inhoudende een expertise rapport van de schade aan de persoonlijke inboedel. [29] De schade aan de inboedel werd vastgesteld op een bedrag van € 4.690,-. [30]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het algemeen bekend is dat ontploffingen een sterk gevaarzettend karakter hebben. In algemene zin kan worden vastgesteld dat een dergelijke ontploffing gevaarlijk is voor goederen en mensen die zich in de directe omgeving daarvan bevinden. In deze zaak gaat de rechtbank ervan uit dat de ontploffing is veroorzaakt door het tot ontploffing brengen van een hoeveelheid flitspoeder. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of door de ontploffing gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht. Voor de beantwoording van deze vraag is het van belang of het uit de gedraging voortvloeiende gevaar op het moment van het verrichten van die gedraging naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was.
De rechtbank overweegt dat er sprake is geweest van een enorme ontploffing van een explosieve lading die bestond uit een mengsel van kaliumperchloraat en aluminium, ook wel bekend als flitspoeder. Deze ontploffing vond plaats op de galerij van de vierde etage voor de woning aan [locatie] in een flatgebouw. Hierdoor was naar het oordeel van de rechtbank sprake van gemeen gevaar voor goederen, namelijk voor deze woning alsmede de omliggende woningen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de woning aan [locatie] . Het is naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat het op die plek en op dat tijdstip tot ontploffing brengen van een dergelijk mengsel gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel met zich brengt. Door de ontploffing is flinke schade ontstaan aan het flatgebouw zelf, aan de woningen van de derde tot en met de negende verdieping en aan- en in de woning aan [locatie] . Doordat de ontploffing heeft plaatsgevonden direct voor de woning en vlak onder één van de slaapkamerramen van deze woning hadden de bewoners door de kracht van de explosie dodelijk geraakt of ernstig verwond kunnen worden door het rondvliegend glas en puin. Dat in de woning mensen aanwezig waren moeten de verdachte en de medeverdachte hebben geweten, immers brandde er nog licht in een slaapkamer en in de keuken, betrof het een voor de nachtrust bestemde tijd en is door hen blijkbaar gewacht tot het moment dat ook El Allaoui in zijn woning aanwezig was. Dat de bewoners geen blijvend fysiek letsel hebben opgelopen is een wonder. Het had zonder meer heel anders kunnen aflopen en de rechtbank kan zich, gelet op de berekenende wijze waarop de verdachten te werk zijn gegaan en de kracht van de explosie die zij hebben veroorzaakt, ook niet aan de indruk onttrekken dat het ook de bedoeling is geweest om dit gevaar te veroorzaken.
3.4.4
Oordeel van de rechtbank
Op basis van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan het tot ontploffing brengen van een mengsel van flitspoeder voor de woning van [slachtoffer 1] waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] , zijn vrouw en hun vier kinderen te duchten was.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat de verdachte:
op 9 juli 2022 te Delft, tezamen en in vereniging met een ander, bij een woning gelegen aan [locatie] een ontploffing teweeg heeft gebracht door een hoeveelheid van een mengsel van flitspoeder op de galerij voor die woning tot ontbranding te brengen, waardoor die hoeveelheid van een mengsel van flitspoeder tot ontploffing is gekomen,
- terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor de aan [locatie] gelegen woning, waaronder de gevel en de ruiten en de inboedel en op hogere en lagere gelegen verdiepingen gelegen woningen en voor het gebouw, en
- terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aanwezige [slachtoffer 1] en zijn vrouw [slachtoffer 2] en
hunvier in de woning aanwezige kinderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast en dat de verdachte wordt veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft voorts verzocht de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – bij bewezenverklaring – bepleit dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast in overeenstemming met het advies van GZ-psycholoog [naam] . De verdachte heeft baat bij een pedagogische aanpak en zijn gedrag vraagt om intensieve aansturing.
Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke straf opgelegd dient te worden dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een proeftijd van 2 jaren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich tezamen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan het midden in de nacht teweegbrengen van een ontploffing in een flatgebouw, direct voor de woning van een ander. Door de forse explosie is niet alleen schade ontstaan aan- en in die woning, maar ook aan omliggende woningen en aan het flatgebouw. Zo zijn er onder meer ruiten uit de kozijnen geblazen, zijn glasdelen en glassplinters op de galerij en in de woning terecht gekomen en zijn houtdelen buiten op straat terechtgekomen. De verdachte en de medeverdachte hebben hiermee een levensgevaarlijke situatie laten ontstaan en onaanvaardbaar grote veiligheidsrisico’s genomen. Door hun handelen is ernstig gevaar ontstaan voor de op dat moment aanwezige bewoners, onder wie drie jonge kinderen die vlak achter het raam waarvoor de explosie plaatsvond lagen te slapen. De aanwezige bewoners hadden dodelijk of ernstig gewond kunnen raken als gevolg van de explosie en dat zij geen blijvend lichamelijk letsel hebben opgelopen is geenszins aan de verdachte of de medeverdachte te danken. Dat de ontploffing bij de bewoners psychische klachten heeft veroorzaakt moge duidelijk zijn. Deze gevolgen voor het hele gezin heeft [slachtoffer 2] tijdens de terechtzitting treffend verwoord. Tevens is het veiligheidsgevoel van de bewoners van het gehele flatgebouw en andere omwonenden in ernstige mate aangetast. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zeer zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 20 maart 2023 waaruit volgt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Op 14 december 2022 heeft GZ-psycholoog [deskundige] (hierna: deskundige) een rapport omtrent de persoon van de verdachte opgemaakt. De deskundige heeft geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel waarbij hij cognitief gedeeltelijk op zwakbegaafdheid niveau functioneert en dat er sprake is van een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Die gedragsstoornis brengt met zich
dat de verdachte impulsief kan handelen en zich niet laat weerhouden door inlevingsvermogen in slachtoffers. Door zijn achterlopende ego ontwikkeling heeft hij moeite met zelfsturing en neigt hij tot impuls gestuurd gedrag. De verdachte is meer dan leeftijdgenoten afhankelijk van externe aansturing en structurering. De deskundige heeft geen uitspraak kunnen doen over de doorwerking van de geestelijke handicap en/of de stoornis op het ten laste gelegde of de mate van toerekening omdat de verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Op 14 maart 2023 heeft [reclasseringswerker] (hierna: reclasseringswerker) gerapporteerd dat de verdachte al langer bekend is met gedragsproblemen en dat zijn gedrag ook in de JJI voor problemen zorgt, zowel voor zichzelf als voor anderen. De verdachte is in staat zijn gedrag te veranderen door intensieve aansturing, maar lijkt positief gedrag maar voor korte tijd te kunnen volhouden en heeft de neiging terug te vallen in negatief gedrag. Het ontbreken van een zinvolle dagbesteding en een gestructureerde vrijetijdsbesteding, in combinatie met zijn (impulsieve) gedrag, zijn beperkte copingsvaardigheden en mate van beïnvloedbaarheid worden als risicofactoren gezien. Ter zitting heeft de reclasseringswerker gepersisteerd bij het advies in de rapportage.
De rechtbank is van oordeel dat de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en maakt bovenstaande conclusies tot de hare.
Toepassing van het volwassenenstrafrecht
De deskundige heeft geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen aangezien de verdachte functioneert op deels verstandelijk zwakbegaafd niveau, hij de
risico’s van zijn handelen nog onvoldoende kan inschatten, hij zijn gedrag onvoldoende adequaat kan organiseren, hij impulsief handelt en hij jonger overkomt dan zijn kalenderleeftijd. Tevens is de verdachte afhankelijk van een pedagogische aanpak en is de verwachting dat hij sturing van zijn ouders en zussen accepteert als hij weer thuis gaat wonen. Voorts is het opstarten en continueren van scholing belangrijk en zal de verdachte in een PI teveel op zichzelf zijn aangewezen en emotioneel in disbalans kunnen raken.
De reclasseringswerker heeft tevens geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen omdat een pedagogische setting passend lijkt te zijn bij zijn ontwikkeling, maar merkt wel op dat de verdachte berekenend kan zijn.
Ten aanzien van de vraag of het volwassenenstrafrecht of het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast, overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte was ten tijde van de ontploffing 19 jaar oud en dus meerderjarig. Het uitgangspunt is dat een meerderjarige verdachte wordt berecht volgens het volwassenenstrafrecht. De rechtbank ziet, anders dan de verdediging en de officier van justitie, geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en het jeugdstrafrecht toe te passen. Zo zijn er in de persoonlijkheid van de verdachte onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat hij pedagogisch voldoende beïnvloedbaar is. De ouders en zussen van de verdachte kunnen weliswaar een pedagogisch klimaat voor hem creëren, echter blijkt voor de rechtbank onvoldoende dat de verdachte daarvoor nog ontvankelijk is. Daarvoor is van belang dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit al een geruime periode niet dan wel onvoldoende in een pedagogisch klimaat verkeerde. De verdachte verbleef op verschillende verblijfsplekken, hij volgde de afgelopen jaren geen onderwijs en heeft in deze periode evenmin andere zinvolle dagbesteding gehad. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen dat de verdachte – ook blijkens de informatie vanuit de JJI – bij intensieve aansturing weliswaar in staat is zijn gedrag positief te veranderen maar dit slechts voor korte tijd volhoudt en de neiging heeft om terug te vallen in negatief gedrag, heeft de rechtbank sterke twijfels over de pedagogische beïnvloedbaarheid van de verdachte voor structurele gedragsverandering.
Daar komt bij dat de wijze waarop- en de omstandigheden waaronder de ontploffing is gepleegd een contra-indicatie voor toepassing van het jeugdstrafrecht oplevert. De ontploffing is immers planmatig uitgevoerd, berekenend en zeker niet impulsief tot stand gekomen. Daarbij gaat de rechtbank er onder de gegeven omstandigheden vanuit dat de explosie een gerichte actie moet zijn geweest van de verdachte en zijn medeverdachte tegen de bewoner(s) van de getroffen woning. Van enige connectie tussen de verdachte en de slachtoffers is echter niet gebleken. Mogelijk is dan ook sprake van het uitvoeren van een criminele opdracht daartoe door verdachte en zijn medeverdachte. Daarmee hebben verdachte en medeverdachte een zeer volwassen feit begaan. Ook ziet de rechtbank in de proceshouding van de verdachte, en met name het niet geven van inzicht of openheid alsmede zijn berekenende houding tijdens de terechtzitting, contra-indicaties. Al met al zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten aanwezig die tot toepassing van het jeugdstrafrecht aanleiding geven. De verdachte wordt dan ook volgens het volwassenenstrafrecht berecht. De rechtbank zal in de strafmaat wel rekening houden met de jong meerderjarige leeftijd van de verdachte en zijn psychische problematiek.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van het delict en de ingrijpende gevolgen ervan voor de slachtoffers en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Een deel van deze gevangenisstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd met daaraan gekoppeld de hierna te noemen bijzondere voorwaarden. De rechtbank vindt het belangrijk dat de verdachte na zijn detentieperiode gedurende de proeftijd in beeld blijft bij de reclassering voor begeleiding en eventuele interventie. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat er geen noodzaak is om de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren gelet op de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 118.214,50, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 13.214,50 aan materiële schade en €105.000,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] hebben zich tevens als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces en vorderen schadevergoedingen van € 105.000,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Zowel in de schriftelijke vorderingen als tijdens de terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partijen kenbaar gemaakt dat voor wat betreft de immateriële schade er op dit moment een bedrag van € 5.000,- per benadeelde partij is onderbouwd en dat voor dit deel toewijzing van de vorderingen wordt verzocht. Het resterende bedrag van € 100.000,- – waarmee de vorderingen zijn verhoogd anticiperend op een eventueel hoger beroep – kan op dit moment niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vorderingen.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de materiële schade geen directe schade betreft en dat deze tevens onvoldoende is onderbouwd. Een betaalbewijs ontbreekt, er is niet onderbouwd waarom er sprake zou zijn van “geen enkel genot” van de vakantie en er is niet onderbouwd waarom het in het geheel niet mogelijk was om vervangende woonruimte te vinden in Nederland.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat deze onvoldoende wordt onderbouwd en meer subsidiair dat deze aanzienlijk gematigd dient te worden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde materiële schade. Namens de verdachte is betwist dat de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en dit is namens de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. [slachtoffer 1] de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de materiële schade zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. [slachtoffer 1] kan dit deel van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Het bestaan van geestelijk letsel bij de benadeelde partijen door het bewezenverklaarde feit is niet naar objectieve maatstaven vastgesteld; een onderbouwing daarvan ontbreekt.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen in dit concrete geval zo evident zijn, dat geestelijk letsel bij de benadeelde partijen kan worden aangenomen. De rechtbank stelt vast dat door het handelen van de verdachte en de medeverdachte bij de benadeelde partijen sprake is van geestelijk letsel, dat voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank is op grond van alle omstandigheden – en mede gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend – van oordeel dat de gevorderde bedragen van € 5.000,- per benadeelde partij aan immateriële schade toewijsbaar zijn. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 9 juli 2022, de dag waarop de schade wordt geacht te zijn ingetreden. Voor het overige deel van de vorderingen zal de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren. Zij kunnen dit deel van hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskostenveroordeling
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Hoofdelijkheid
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met de medeverdachte heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, indien en voor zover de medeverdachte de benadeelde partij betaalt, in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting is bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van (telkens) € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
10 (TIEN) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht, onder behandeling stelt van de forensische [polikliniek] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [medeverdachte] ( [geboortedatum] ), [slachtoffer 1] ( [geboortedatum] ), [slachtoffer 2] ( [geboortedatum] ), [slachtoffer 3] ( [geboortedatum] ), [slachtoffer 4] ( [geboortedatum] ), [slachtoffer 5] ( [geboortedatum] ) en [slachtoffer 6] ( [geboortedatum] ) zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd niet bevindt in een straal van 2000 meter van het [locatie] , zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
- enige vorm van dagbesteding verricht, ter beoordeling en in overleg met de reclassering;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] een bedrag van € 5.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
met bepaling dat de veroordeelde bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de veroordeelde tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 60 (ZESTIG) DAGEN, de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] een bedrag van € 5.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
met bepaling dat de veroordeelde bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de veroordeelde tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 60 (ZESTIG) DAGEN, de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 3] een bedrag van € 5.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
met bepaling dat de veroordeelde bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de veroordeelde tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 60 (ZESTIG) DAGEN, de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 4] een bedrag van € 5.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
met bepaling dat de veroordeelde bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de veroordeelde tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 4] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 60 (ZESTIG) DAGEN, de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 5] een bedrag van € 5.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
met bepaling dat de veroordeelde bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de veroordeelde tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 5] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 60 (ZESTIG) DAGEN, de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 6] een bedrag van € 5.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
met bepaling dat de veroordeelde bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de veroordeelde tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 6] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 60 (ZESTIG) DAGEN, de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Martinez-Hammer, voorzitter,
mr. M.P. Meeuwisse, rechter,
mr. R.J. Wortelboer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 april 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , onderzoek Letland / [nummer] van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche [plaats] , met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 429).
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juli 2022, p. 97 en 98.
3.Proces-verbaal aangifte d.d. 9 juli 2022, p. 63.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2022, p. 83 en 84.
5.Proces-verbaal aangifte d.d. 9 juli 2022, p. 64 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2022, p. 85.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2022, p. 85.
7.Proces-verbaal aangifte d.d. 9 juli 2022, p. 64.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2022, p. 85 en 86 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 september 2022, p. 130.
9.Proces-verbaal aangifte d.d. 9 juli 2022, p. 64.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 11 juli 2022, p. 94.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2022, p. 86.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juli 2022, p. 98.
13.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 19 september 2022, p. 194 en 195.
14.Een geschrift, te weten een rapport van dr. ir. [deskundige] , NFI-deskundige explosies en explosievenonderzoek d.d. 5 september 2022, p. 262.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 augustus 2022, p. 109 en 110 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 oktober 2022, p. 140.
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 december 2022, p. 353.
17.Proces-verbaal basis analyse historische verkeersgegevens d.d. 23 september 2022, p. 114.
18.Proces-verbaal basis analyse historische verkeersgegevens d.d. 19 september 2022, p. 123 en 124.
19.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 november 2022, p. 347.
20.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 december 2022, p. 351.
21.Proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar d.d. 16 juli 2022, p. 100.
22.Proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar d.d. 16 juli 2022, p. 104.
23.De rechtbank acht de herkenningen van de [verbalisant] en [verbalisant] betrouwbaar, aangezien de verdachte herkend is op basis van onderscheidende kenmerken.
24.Proces-verbaal aangifte d.d. 9 juli 2022, p. 64 en proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 11 juli 2022, p. 94.
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 11 juli 2022, p. 94 en proces-verbaal aangifte d.d. 9 juli 2022, p. 64.
26.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 19 september 2022, p. 194-196, proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 11 juli 2022, p. 94 en proces-verbaal aangifte d.d. 9 juli 2022, p. 64.
27.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [locatie] ) d.d. 17 augustus 2022, p. 147 en 148.
28.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 19 september 2022, p. 193 en 194.
29.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 december 2022, p. 361
30.Een geschrift, te weten een rapport van [naam] d.d. 19 september 2022, p. 365.