Geschil13. In geschil is of de terugvorderingsbeschikkingen, de naheffingsaanslagen en de rentebeschikkingen in stand kunnen blijven en, zo deze vraag bevestigend wordt beantwoord, of de naheffingsaanslagen dienen te worden verminderd.
14. Eiseres stelt dat de terugvorderingsbeschikkingen en de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Zij stelt dat er geen sprake is van een dienst aan Stichting A en zo deze er wel is deze niet onder bezwarende titel wordt verricht. Indien er sprake is van een dienst onder bezwarende titel, dan is het geen dienst in het economische verkeer. Indien er wel sprake is van een prestatie in het economische verkeer, dan nog kan geen sprake zijn van heffing van omzetbelasting, omdat de gemeente handelt als overheid. Verder stelt eiseres dat verweerder door het opleggen van de correcties heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel. Ook stelt eiseres dat de verleggingsregeling van toepassing is. Ten slotte stelt eiseres dat zij deze kosten toch al maakt voor de inzameling van huishoudelijk afval. De kosten worden dus niet specifiek gemaakt voor deze dienst. Nu eiseres de kosten niet maakt in haar hoedanigheid van ondernemer komt de voorbelasting niet voor aftrek in aanmerking. Dit heeft tot gevolg dat de voorbelasting in aanmerking komt voor een vergoeding uit het BCF.
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een dienst onder bezwarende titel die wordt verricht in het economische verkeer en dat eiseres ter zake heeft gehandeld als ondernemer en niet als overheid. Van handelen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is geen sprake. Ook is de verleggingsregeling niet van toepassing. De terugvorderingsbeschikkingen en de naheffingsaanslagen zijn daarom terecht aan eiseres opgelegd.
Beoordeling van het geschil
Is er sprake van een dienst aan Stichting A?
16. Eiseres stelt dat er geen sprake is van een dienst aan Stichting A. Zij voert daartoe onder meer aan dat Stichting A niet verplicht is om huishoudelijk afval in te zamelen en dat zij daartoe ook niet bevoegd is. Eiseres handelt daarom niet in opdracht van Stichting A, maar in de uitoefening van een eigen taak, te weten de gescheiden inzameling van huishoudelijk afval.
17. De rechtbank is het in zoverre met eiseres eens dat er geen sprake is van een dienst aan Stichting A. Uit de feiten volgt evenwel dat eiseres op basis van het Bbv, de raamovereenkomst en de deelnemersovereenkomst een dienst verricht aan het verpakkend bedrijfsleven, bestaande uit de gescheiden inzameling, dan wel de inzameling en nascheiding van het huishoudelijk verpakkingsafval en de registratie van het door haar ingezamelde verpakkingsafval dat ter verwerking/recycling wordt aangeboden. Deze dienst omvat meer dan de inzameling van huishoudelijk afval waartoe eiseres op grond van de Wm verplicht is. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat, naar verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld, eiseres het huishoudelijk verpakkingsafval schoon en schrapvrij dient aan te leveren bij de verwerker/recycler. Aan voormeld oordeel doet niet af dat eiseres bij de bepaling van haar beleid op het gebied van afval rekening dient te houden met het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP).
Is er sprake van een dienst onder bezwarende titel?
18. Vaststaat dat eiseres met Stichting N de deelnemersovereenkomst heeft gesloten en dat er gelet daarop sprake is van een rechtsbetrekking tussen eiseres en Stichting N. Uit de feiten volgt verder dat Stichting N namens het verpakkend bedrijfsleven zorgt voor de monitoring van het ingezamelde en hergebruikte verpakkingsafval en dat Stichting A, via het fonds, namens het verpakkend bedrijfsleven de financiering regelt. Stichting A betaalt alleen een vergoeding aan eiseres, indien Stichting N aangeeft dat eiseres de overeengekomen prestatie heeft verricht. Het fonds waaruit die vergoeding wordt voldaan, wordt gevuld door het verpakkend bedrijfsleven. Aldus is er een rechtstreeks verband tussen de diensten van eiseres en de betalingen van het verpakkend bedrijfsleven aan het fonds. Uit dit samenstel van handelingen blijkt dat er een rechtsbetrekking is tussen eiseres en het verpakkend bedrijfsleven en dat sprake is van een dienst onder bezwarende titel. Daaraan doet niet af dat de vergoeding wordt betaald door een derde. Niet is vereist dat de tegenprestatie van de dienstverrichting rechtstreeks wordt verkregen van degene voor wie zij is bestemd. Immers uit artikel 73 van de Btw-richtlijn volgt dat de tegenprestatie ook kan worden verkregen van een derde.
Deelname aan het economische verkeer
19. Niet in geschil is dat er een vrijwel kostendekkende vergoeding wordt betaald aan eiseres (indien zij haar verplichtingen nakomt) en dat de dienst duurzaam wordt verricht. Eiseres heeft met hetgeen zij heeft gesteld niet aannemelijk gemaakt dat er geen sprake is van een markt waarop deze diensten worden aangeboden.Anders dan eiseres stelt, zijn gemeenten niet de enige die deze dienst kunnen verrichten. Uit het feit dat gemeenten op grond van de Wm verplicht zijn om huishoudelijk afval in te zamelen, volgt immers nog niet dat marktpartijen niet bevoegd zouden zijn om huishoudelijk verpakkingsafval gescheiden in te zamelen of na de inzameling van het huishoudelijk afval het verpakkingsafval na te scheiden, alsmede het ingezamelde materiaal te registreren. De diensten worden daarom verricht in het economische verkeer.
20. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt dat sprake is van een economische activiteit als bedoeld in artikel 9 van de Btw-richtlijn. Eiseres stelt dat de dienst niettemin niet belast is, omdat zij deze dienst verricht als overheid.
21. Artikel 13, eerste lid, van de Btw-richtlijn luidt:
“De staat, de regio’s, de gewesten, de provincies, de gemeenten en de andere publiekrechtelijke lichamen worden niet als belastingplichtigen aangemerkt voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten, ook niet indien zij voor die werkzaamheden of handelingen rechten, heffingen, bijdragen of retributies innen.
Wanneer deze lichamen evenwel zodanige werkzaamheden of handelingen verrichten, moeten zij daarvoor als belastingplichtige worden aangemerkt, indien een behandeling als niet-belastingplichtige tot een verstoring van de mededinging van enige betekenis zou leiden.
De publiekrechtelijke lichamen worden in elk geval als belastingplichtige beschouwd voor de in bijlage I genoemde werkzaamheden, voor zover deze niet van onbeduidende omvang zijn.”
22. De hier in geding zijnde activiteiten worden niet genoemd in Bijlage 1 bij de Btw-richtlijn. Die opsomming is echter niet uitputtend. Er is sprake van een handelen als overheid als voldaan is aan de volgende drie voorwaarden:
- het moet gaan om een publiekrechtelijk lichaam;
- het publiekrechtelijk lichaam handelt onder een specifiek voor haar geldend regime;
- het publiekrechtelijk lichaam treedt niet in concurrentie met privaatrechtelijke marktpartijen.
23. Eiseres is een publiekrechtelijk lichaam. Vaststaat dat eiseres in de onderhavige jaren wettelijk verplicht is om huishoudelijk afval op te halen. Dat is dus een overheidstaak. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Eiseres stelt dat ook het gescheiden inzamelen of het inzamelen en nascheiden van het huishoudelijk verpakkingsafval en het registreren en afleveren van dit verpakkingsafval bij een gecertificeerde bewerker onder die overheidstaak valt. Ter onderbouwing van die stelling wijst eiseres op de Wm en het LAP. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. In de onderhavige jaren bestond de wettelijke verplichting (op grond van de Wm) uitsluitend uit het inzamelen van huishoudelijk afval en het afzonderlijk daarvan inzamelen van groente-, fruit- en tuinafval. Overigens volgt uit het feit dat deze taak/verplichting in het Bbv wordt toegewezen aan het verpakkend bedrijfsleven (private marktpartijen) op zichzelf reeds dat er geen sprake kan zijn van een specifiek voor eiseres geldend juridisch regime. Het LAP leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit slechts een niet rechtens afdwingbare zorgplicht voor gemeenten voor “de realisatie van een geschikt inzamelsysteem, de inzameling, stimulering van afvalscheiding en communicatie over beleid en resultaten” bevat. Eiseres handelt met betrekking tot de in geding zijnde activiteiten derhalve niet als overheid.
24. Eiseres stelt dat verweerder met het opleggen van de terugvorderingsbeschikkingen en de naheffingsaanslagen heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. De bewijslast voor deze stelling rust, tegenover de gemotiveerde weerspreking door verweerder, op eiseres. Zij wijst daartoe op een concept-vaststellingsovereenkomst inzake de belastingplicht voor de vennootschapsbelasting van afvalbedrijven (de concept VSO), die tot stand is gekomen na vooroverleg tussen verweerder en de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Afval- en reinigingsmanagement (NVRD) en een addendum bij die vaststellingsovereenkomst (het addendum). In het bijzonder wijst eiseres op artikel 2a, zevende lid, van de concept VSO waarin het volgende is vastgelegd:
“Partij A [hiermee wordt bedoeld het (gemeentelijk) afvalbedrijf] voldoet met de activiteit ‘de inzameling van huishoudelijk afval’ aan de tweede voorwaarde van de samenwerkingsvrijstelling die eruit bestaat dat de activiteit bij de gemeente niet leidt tot belastingplicht, op moment dat de gemeente deze activiteit zelf zou verrichten. De activiteit ‘de inzameling van huishoudelijk afval’ leidt bij de gemeente niet tot belastingplicht, omdat de gemeente met deze activiteit niet deelneemt aan het economische verkeer en zij derhalve niet voldoet aan de voorwaarden voor het drijven van een onderneming. Zowel de afvalstoffenheffing als de bijdragen afkomstig van [Stichting A] behoren tot de activiteit ‘inzameling van huishoudelijk afval’, waarmee op het niveau van de gemeente niet wordt deelgenomen aan het economisch verkeer. Ten aanzien van deze opbrengsten geldt dat deze worden ontvangen voor de uitvoering van de wettelijke inzameltaak van de gemeente die primair plaatsvindt met het oog op het belang voor de samenleving en niet vanwege de private belangen van individuele burgers/bedrijven. Er is derhalve geen sprake van een af te zonderen prestatie aan een individuele afnemer tegen een daarop betrekking hebbende prijs.”
25. Ook wijst eiseres uitdrukkelijk op punt 2.3 van het addendum, waarin is vastgelegd:
“Ten aanzien van de omzetbelasting heeft het Ministerie van Financiën zich eind 2019 op het standpunt gesteld dat gemeenten omzetbelasting verschuldigd zijn over de vergoeding die zij ontvangen van [Stichting N] voor het gescheiden inzamelen van (verpakkings)afval. Tot dat moment werden in de praktijk de [Stichting N] bijdragen niet gezien als belaste prestatie voor de omzetbelasting. Dit heeft er toe geleid dat gemeenten met terugwerkende kracht facturen met 21% omzetbelasting moesten uitreiken aan de [Stichting A]. Het standpunt van het Ministerie van Financiën staat in de praktijk nog ter discussie.”
26. Het beroep van eiseres op de voormelde concept VSO en het addendum faalt reeds, omdat deze stukken specifiek betrekking hebben op gezamenlijke standpunten van verweerder en de NVRD ten aanzien van de toepassing en reikwijdte van de objectvrijstelling voor samenwerkingsverbanden op grond van artikel 8f, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Wat daarvoor is afgesproken, is niet van belang voor de onderhavige zaken. Het gaat hier immers om de toetsing in het kader van het BCF en de heffing van omzetbelasting en niet in het kader van een vrijstelling voor de vennootschapsbelasting. Voorts is VNG of eiseres geen partij geweest bij deze concept VSO en het addendum.
27. Uit de vermelding in het addendum dat tot eind 2019 in de praktijk de door de gemeenten ontvangen vergoedingen van Stichting A niet werden gezien als belaste prestaties voor de omzetbelasting, kan verder niet worden afgeleid dat ook verweerder zich tot dat moment op het standpunt stelde dat er voor de omzetbelasting geen sprake was van belaste prestaties. Die vermelding ziet naar het oordeel van de rechtbank slechts op hoe de verschillende gemeenten een en ander in de praktijk zagen. Eiseres heeft in dit verband nog gesteld dat er tot eind 2019 voor deze activiteiten ook geen naheffingsaanslagen zijn opgelegd aan individuele gemeenten met uitzondering van de gemeente Leek. Eiseres leidt daaruit af dat er sprake was van een bewuste standpuntbepaling van verweerder, dan wel van beleid dat tot eind 2019 geen sprake was van belaste prestaties voor de omzetbelasting. Nog daargelaten of juist is dat alleen aan de gemeente Leek naheffingsaanslagen zijn opgelegd, is de enkele stelling dat er verder geen naheffingsaanslagen zijn opgelegd onvoldoende om aannemelijk te maken dat er sprake was van een bewuste standpuntbepaling of dat dit is gebaseerd op beleid.
28. Eiseres stelt dat de vergoeding die zij ontvangt van Stichting A is aan te merken als een prijssubsidie met betrekking tot de levering van huishoudelijk verpakkingsafval aan de verwerker. Deze stelling faalt. Zoals de rechtbank hiervoor onder 18 al heeft geoordeeld, is sprake van een vergoeding voor een dienst van eiseres aan het verpakkend bedrijfsleven. De grondslag aan de stelling van eiseres dat de verleggingsregeling van toepassing is, komt hiermee te ontvallen.
29. De terugvorderingsbeschikkingen en de naheffingsaanslagen zijn opgelegd op basis van de door eiseres desgevraagd verstrekte gegevens. Het is dan aan eiseres om aannemelijk te maken dat die opgaven onjuist zijn. Eiseres stelt dat van het bedrag aan voorbelasting niets valt toe te rekenen aan de belaste prestatie maar dat het hele bedrag is toe te rekenen aan haar overheidstaak, te weten de inzameling van huishoudelijk afval. Dat betekent dat het gehele bedrag van de voorbelasting in aanmerking komt voor een bijdrage uit het BCF en niet geldt als aftrekbare voorbelasting. Eiseres heeft deze stelling echter niet nader onderbouwd en geen cijfermatige berekening gegeven waaruit kan worden afgeleid dat en in hoeverre haar eerdere opgaven onjuist waren. Eiseres heeft met deze enkele stelling dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de terugvorderingsbeschikkingen en de naheffingsaanslagen op te hoge bedragen zijn vastgesteld.
30. De beroepen worden mede geacht betrekking te hebben op de beschikkingen belastingrente. Eiseres heeft hiertegen geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de belastingrente onjuist is berekend.
31. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
32. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.