ECLI:NL:RBDHA:2023:5042
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag urgentieverklaring en niet-ontvankelijkheid beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser, woonachtig in een portiekflat met zijn echtgenote en twee minderjarige kinderen, had een urgentieverklaring aangevraagd vanwege de psychische klachten van zijn echtgenote en de ongeschiktheid van hun woning. Het primaire besluit van 6 augustus 2021 wees deze aanvraag af, en het bestreden besluit van 16 december 2021 verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond.
Tijdens de zitting op 5 april 2023, waar de eiser en verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank concludeerde dat het procesbelang van de eiser bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak was komen te vervallen, aangezien hij niet meer in de woning woonde en geen belang meer had bij de urgentieverklaring. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk werd beoordeeld. De eiser kreeg geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van de proceskosten.
De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier A. Nobel. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 en de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019 in haar overwegingen betrokken.