ECLI:NL:RBDHA:2023:5039
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Openbaarheid van bestuur en de Wet op het notarisambt in relatie tot de accountantsverklaring
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een geschil tussen een eiser, wonend in Italië, en het bestuur van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) over de openbaarmaking van een accountantsverslag. Eiser had op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van het verslag van de accountant over het boekjaar 2019. Het primaire besluit van 19 augustus 2021 weigerde deze openbaarmaking. Na bezwaar verklaarde verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk niet-ontvankelijk. Eiser ging in beroep tegen dit besluit.
Tijdens de zitting op 22 februari 2023 werd eiser vertegenwoordigd, terwijl verweerder zich liet bijstaan door zijn gemachtigde en een andere vertegenwoordiger. Eiser stelde dat de accountantsverklaring van 2019 en 2020 nog steeds een niet-verspreidingsverklaring bevatte en dat verweerder niet voldeed aan de verplichting om de informatie gelijktijdig met de bekendmaking van het besluit te verstrekken. De rechtbank oordeelde dat de accountantsverklaring inmiddels openbaar was gemaakt en dat de informatie dus ook door eiser verspreid mocht worden. De rechtbank concludeerde dat verweerder de accountantsverklaring tegelijk met het besluit tot openbaarmaking aan eiser had verstrekt, en dat er geen verplichting was om dit met een toelichting te doen.
De rechtbank oordeelde verder dat de bezwaren van eiser met betrekking tot de naleving van de Wet op het notarisambt niet aan de bestuursrechter konden worden voorgelegd, en verklaarde het beroep ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De rechtbank zag geen aanleiding om eiser in de proceskosten te veroordelen, aangezien er geen sprake was van verwijtbaar onnodig procederen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 april 2023.