ECLI:NL:RBDHA:2023:5011
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en verzoek om bestuurlijke dwangsom
In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedag] en van Afghaanse nationaliteit, op 27 november 2018 een tweede aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, waarna hij op 5 juli 2022 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft op 13 september 2022 alsnog de aanvraag ingewilligd, maar eiser heeft het beroep gehandhaafd en verzocht om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom en vergoeding van proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de staatssecretaris inmiddels een besluit had genomen. Eiser kan zich echter niet verenigen met dit besluit, omdat er geen bestuurlijke dwangsom is vastgesteld.
De rechtbank heeft ook verwezen naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat het uitsluiten van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte niet binnen de beslistermijn heeft beslist, maar dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd. Het beroep tegen het besluit van 13 september 2022 is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.