ECLI:NL:RBDHA:2023:501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
21-5772
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. de Haan, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. T. Eversteijn. Eiseres had een Ziektewet-uitkering ontvangen, maar het UWV heeft bij besluit van 12 april 2021 bepaald dat zij vanaf 14 april 2021 geen uitkering meer zou ontvangen. Dit besluit werd gehandhaafd na een bezwaarprocedure, wat leidde tot het beroep van eiseres bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich ziek had gemeld sinds 28 oktober 2019 en dat er een eerstejaars Ziektewet-beoordeling had plaatsgevonden. De beoordeling concludeerde dat eiseres op 26 oktober 2020 meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Eiseres meldde zich opnieuw ziek in januari 2021, maar het UWV concludeerde dat zij voldoende belastbaar was om in aangepast werk te functioneren. Eiseres betoogde dat de toename van haar klachten ook een toename van beperkingen met zich meebracht, maar de rechtbank oordeelde dat de UWV-arts voldoende rekening had gehouden met de medische situatie van eiseres.

De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres per 14 april 2021 weer arbeidsgeschikt was. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: 21/5772 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

gemachtigde: mr J. de Haan
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), verweerder
gemachtigde: mr. T. Eversteijn.

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 14 april 2021 geen Ziektewet-uitkering meer krijgt.
Bij besluit van 21 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2022.
Eiseres is verschenen met haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft, tijdens het ontvangen van een uitkering op grond van de werkloosheidswet, verweerder gemeld dat zij ziek is sinds 28 oktober 2019. De eerstejaars Ziektewet-beoordeling is uitgevoerd op 17 augustus 2020, resulterend in een medisch rapport van 20 augustus 2020 en een arbeidsdeskundig rapport van 23 september 2020. De beoordeling heeft geleid tot de conclusie dat eiseres op 26 oktober 2020 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. In dat licht heeft verweerder bij besluit van 5 oktober 2020 de Ziektewet-uitkering van eiseres vanaf 27 november 2020 gestopt.
2. Eiseres heeft zich op 14 januari 2021 wederom ziek gemeld.
3. Op 9 april 2021 is een consult plausibiliteit ZW uitgevoerd. De betreffende verzekeringsarts heeft in het advies van 9 april 2021 geconcludeerd dat eiseres voldoende belastbaar is om in het eerder geduide aangepaste werk te functioneren. Weliswaar zijn de klachten toegenomen, maar de beperkingen niet, aldus de verzekeringsarts. In ieder geval één van de eerder in de arbeidsdeskundige rapportage van 26 oktober 2020 geduide functies is voor eiseres nog steeds geschikt. Verweerder heeft gelet hierop bij het primaire besluit de Ziektewet-uitkering vanaf 14 april 2021 gestopt en bepaald dat eiseres weer arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd, met dien verstande dat verweerder nader heeft toegelicht dat onder het ‘eigen werk’ van eiseres in dit geval moet worden verstaan één van de eerder geduide functies, te weten Samensteller kunststof en rubberproducten, Machinaal metaalbewerker (excl.) bankwerk, Medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) en Medewerker kleding en textielreiniging. Blijkens de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische rapportage in bezwaar en beroep van 8 juli 2021 is hierbij in het bijzonder gedacht aan de functie van Samensteller kunststof en rubberproducten. De brief die eiseres heeft overgelegd, de brief van 22 april 2021 van behandelaar J. van den Brink, bevat geen informatie die tot een andere conclusie aanleiding geeft, aldus de verzekeringsarts.
5. Eiseres betoogt in beroep dat verweerder heeft miskend dat de toename van (psychische) klachten na de eerstejaars-ziektewet beoordeling eind 2020 ook een toename van beperkingen met zich heeft meegebracht, zodat verweerder ten onrechte bij de beoordeling van de nieuwe ziekmelding is uitgegaan van de functionele mogelijkhedenlijst van 20 augustus 2020. Dit klemt te meer nu verweerder kennelijk geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelaar van eiseres. Het had echter in de rede gelegen dat verweerder een nieuw onderzoek had uitgevoerd naar de klachten en beperkingen die eiseres ervaart, aldus eiseres.
6. Verweerder heeft het bestreden besluit gehandhaafd.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
De rechtbank constateert dat niet in geschil is dat de klachten van eiseres zijn toegenomen. In geschil is of deze toename van klachten ook gepaard gaat met een toename van beperkingen.
7.2
De rechtbank constateert dat eiseres ter zake van haar mentale toestand aanvoert dat zij meer last heeft van depressieve gedachtes. Zij heeft last van slapeloosheid, paniekaanvallen en hyperventilatie waarvoor zij medicatie slikt. De rechtbank constateert evenwel dat in de rapportage van 20 augustus 2020 reeds onder de diagnose paniekstoornis met hyperventilatie/aanpassingsstoornis/spanningsklachten rekening is gehouden. Eiseres heeft daarbij niet nader toegelicht tot welke nadere beperkingen de toename van de klachten zou moeten leiden; hetzelfde geldt voor de last van depressieve gedachtes. Ten aanzien van het gebruik van medicatie, met gevolgen voor het besturen van een voertuig, is evenzeer rekening gehouden.
7.3
De rechtbank kan eiseres daarbij niet volgen dat verweerder in het licht van de brief van 22 april 2020 van de behandelaar van eiseres tot een ander inzicht had moeten komen.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze brief ter zake van de klachten en beperkingen van eiseres geen informatie bevat die wezenlijk afwijkt van hetgeen door de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts in bezwaar en beroep is aangenomen.
7.4
De rechtbank overweegt voorts ten aanzien van de gehoorbeperking van eiseres, dat ook hiermee reeds rekening is gehouden bij de eerstejaars Ziektewet-beoordeling. Niet nader is onderbouwd dat op dit punt de beperkingen zijn toegenomen.
7.5
De rechtbank merkt daarbij op dat hetgeen eiseres thans in beroep stelt, te weten dat voor zover de functie Machinaal metaalbewerker voor eiseres geschikt is geacht nu eiseres bij haar werk de gehoorapparaten uit kan zetten, dit tot onaanvaardbare situaties kan leiden bij calamiteiten, de rechtbank verweerder kan volgen in zijn toelichting dat eiseres bij calamiteiten ook middels non-verbale/akoestische middelen op een en ander kan worden gewezen.
7.6
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande, in het bijzonder dat de klachten zoals door eiseres zijn aangevoerd ook bij de eerdere eerstejaars Ziektewet-beoordeling zijn aangevoerd en betrokken, geen aanleiding om de heroverweging door verweerder bij gebreke van een nieuw onderzoek, zoals eiseres kennelijk beoogt, onzorgvuldig te achten.
7.7
De rechtbank komt tot de conclusie dat de beroepsgronden niet slagen, en verweerder derhalve tot de conclusie heeft mogen komen dat in ieder geval één van de eerder geduide functies nog geschikt is voor eiseres, en verweerder aldus heeft kunnen bepalen dat eiseres per 14 april 2021 weer arbeidsgeschikt was.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van
drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.