ECLI:NL:RBDHA:2023:5006
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en verzoek om bestuurlijke dwangsom
In deze zaak heeft eiser, een Syrische vreemdeling, op 28 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een lange periode zonder besluit, heeft eiser op 1 juni 2022 de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Vervolgens heeft eiser op 16 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft uiteindelijk op 25 november 2022 de aanvraag ingewilligd, maar eiser heeft zijn beroep gehandhaafd en verzocht om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom en vergoeding van proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden heeft beslist op de asielaanvraag van eiser. Echter, de rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat de staatssecretaris uiteindelijk een besluit heeft genomen. Eiser kan zich niet verenigen met dit besluit, omdat er geen bestuurlijke dwangsom is vastgesteld.
De rechtbank verwijst naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat het uitsluiten van een bestuurlijke dwangsom in asielzaken niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd. Het beroep tegen het besluit van 25 november 2022 is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.