ECLI:NL:RBDHA:2023:4977

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
NL23.8163
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de verlenging van de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, had beroep ingesteld tegen het verlengingsbesluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 6 maart 2023 was genomen. De maatregel van bewaring was oorspronkelijk opgelegd op 8 september 2022 en was verlengd met maximaal twaalf maanden. Eiser stelde dat de verlenging onterecht was, omdat verweerder onzorgvuldig had gehandeld door het voornemen tot verlenging naar een andere advocaat te sturen en dat er geen zicht op uitzetting meer zou zijn.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en vastgesteld dat de verweerder voldoende had gemotiveerd dat aan de voorwaarden voor verlenging was voldaan. De rechtbank oordeelde dat de vermelding in het verlengingsbesluit dat eiser geen zienswijze had ingediend, feitelijk juist was, omdat de gemachtigde van eiser tijdig op de hoogte was gesteld. De rechtbank concludeerde dat de weigering van eiser om mee te werken aan zijn uitzetting de voortgang van het uitzettingstraject belemmerde, maar dat dit niet betekende dat er geen zicht op uitzetting was.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de verplichting tot uitzetting ook op de verweerder rust en dat er mogelijkheden moeten blijven bestaan om het uitzettingstraject voort te zetten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.8163
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).
Procesverloop
Verweerder heeft op 8 september 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Bij besluit van 6 maart 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd (verlengingsbesluit) op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit (het bestreden besluit) beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Verweerder moet in het verlengingsbesluit conform het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende gemotiveerd is, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi1 voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit.

1.ECLI:EU:C:2014:1320.

Voornemen gestuurd naar andere advocaat
2. Eiser stelt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Verweerder heeft het voornemen tot het verlengingsbesluit op 28 februari 2023 gestuurd naar een andere advocaat dan naar zijn gemachtigde, mr. Seth Paul. Verweerder heeft ten onrechte in het verlengingsbesluit opgenomen dat eiser op 28 februari 2023 in kennis is gesteld van het voornemen en dat eiser hierop geen zienswijze heeft ingediend. Dit is een motiveringsgebrek en daarmee komt het verlengingsbesluit voor vernietiging in aanmerking, aldus eiser.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Mr. Seth Paul heeft het voornemen tot verlenging van de maatregel van bewaring alsnog toegezonden gekregen op 2 maart 2023 om 10.42 uur. Aldus heeft mr. Seth Paul voorafgaande aan het verlengingsbesluit van 6 maart 2023 voldoende gelegenheid gehad om een zienswijze in te brengen. Dit heeft hij niet gedaan. De rechtbank stelt vast dat de vermelding in het verlengingsbesluit dat er geen zienswijze is ingediend, feitelijk juist is. In het licht van de omstandigheid dat het voornemen op
2 maart 2023 (alsnog) aan mr. Seth Paul is gestuurd, maakt dat de genoemde datum van 28 februari 2023 is op te vatten als een kennelijke verschrijving. Er is geen reden om het verlengingsbesluit vanwege deze vermelding onrechtmatig te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Voorwaarden voor de verlenging van de maatregel
4. Volgens artikel 59, zesde lid, van de Vw mag de maatregel van bewaring met nog eens twaalf maanden worden verlengd, onder meer als de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat is voldaan aan deze voorwaarde voor de verlenging. Het is niet in geschil dat eiser niet heeft meegewerkt aan presentaties bij de Nigeriaanse autoriteiten.
Bewaringsgronden
5. In het verlengingsbesluit staat dat eiser op 8 september 2022 in bewaring is gesteld, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en/of omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Vervolgens staat in het verlengingsbesluit dat de volgende gronden voor bewaring uit artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit ten grondslag liggen aan het besluit tot verlenging van de bewaringstermijn:
3a. Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer of aan zijn verplichting tot vertrek naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan het verlengingsbesluit kunnen dragen.
Zicht op uitzetting
7. Eiser stelt dat het zicht op uitzetting is komen te vervallen. Door zijn weigerachtige houding om mee te werken aan de kennelijke noodzaak voor een presentatie in persoon bij de Nigeriaanse autoriteiten, is er een patstelling ontstaan. Volgens eiser valt niet te verwachten dat dit op korte termijn zal wijzigen.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. Voorop staat dat eiser verplicht is zijn medewerking te verlenen aan zijn uitzetting naar Nigeria. De omstandigheid dat hij weigert om mee te werken aan zijn presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten, belemmert de voortgang van zijn uitzetting. Deze belemmering leidt niet tot het oordeel dat het zicht op zijn uitzetting naar Nigeria thans ontbreekt. De gestelde patstelling is namelijk geheel te wijten aan eiser. Hij is degene die de belemmering kan wegnemen, waarna de traject van uitzetting voortgezet kan worden. De beroepsgrond faalt daarom.
9. Het vorenstaande laat onverlet dat ook op verweerder onverminderd de verplichting rust om werk te blijven maken van het uitzettingstraject. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat hiertoe nog wel mogelijkheden bestaan. De ontstane situatie brengt de rechtbank ertoe om van verweerder te verlangen dat hij inzage geeft in hoe de uitzetting van eiser verder ter hand wordt genomen. De rechtbank verzoekt verweerder om uiterlijk binnen twee weken na heden in een voortgangsrapportage concreet aan te geven welke stappen er sinds 16 maart 2023 (de datum van de laatste voorgenomen presentatie) zijn genomen en nog worden genomen in het kader van de uitzetting van eiser.
Lichter middel
10. Eiser stelt dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de verlenging van de maatregel van bewaring. Hij voert daartoe aan dat hij zich al meer dan zes maanden in bewaring bevindt en zijn bewaring onder deze omstandigheden bij afweging van alle belangen in redelijkheid niet langer gerechtvaardigd is.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om te volstaan met het opleggen van een lichter middel. De aanhoudende weigering van eiser om mee te werken aan zijn uitzetting rechtvaardigt de veronderstelling dat een lichter middel geen garantie biedt dat eiser Nederland zal verlaten. Een lichter middel zal dus niet doeltreffend zijn. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
12. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is2, is de rechtbank van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment niet onrechtmatig was.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

2.ECLI:EU:C:2022:858.

Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 maart 2023
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.