ECLI:NL:RBDHA:2023:4973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
10 april 2023
Zaaknummer
SGR 21-7837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens het ontbreken van beroepsgronden

Op 21 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.P.M. Gilse, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. F.A.M. Delfgaauw. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, welke aanvraag door het Uwv was afgewezen. Eiser heeft vervolgens op 18 november 2021 een pro forma beroepschrift ingediend, maar heeft geen beroepsgronden ingediend, ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank om dit te doen. De rechtbank heeft eiser meerdere keren de gelegenheid gegeven om zijn beroepsgronden in te dienen, maar hij heeft hier niet op gereageerd. Tijdens de zitting op 21 maart 2023 heeft eiser verklaard dat hij de eerdere communicatie van de rechtbank niet had ontvangen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn gronden in te dienen. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, zonder inhoudelijke beoordeling van de zaak. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Eiser is gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7837
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.P.M. Gilse),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het Uwv van 12 oktober 2021 op 21 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde. Verder was aanwezig voor eiser: [A], begeleider van de Kessler Stichting. Namens het Uwv is niemand verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Uitleg van de beslissing

Inleiding
1. Op 21 januari 2021 heeft eiser bij het Uwv een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van Hoofdstuk ΙV van de Werkloosheidswet, die bij besluit van 26 maart 2021 is afgewezen. Het daartegen door eiser gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 12 oktober 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Tegen het bestreden besluit heeft eiser op 18 november 2021 beroep ingesteld door het indienen van een pro forma beroepschrift.
Beoordelingskader
2. Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het beroepschrift de gronden van het beroep bevat. Op grond van artikel 6:6, onder a, van de Awb, kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van die wet of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Verzuim
3. Het pro forma beroepschrift bevat geen gronden. Onder punt 4 van het beroepschrift heeft eiser de rechtbank verzocht om hem een termijn van vier weken te gunnen om de gronden van zijn beroep aan te vullen en om eventueel nadere stukken over te leggen.
4. Bij herstelverzuimbrief van 25 november 2021 heeft de rechtbank eiser verzocht de gronden van het beroep binnen vier weken na de datum van verzending van deze brief aan de rechtbank toe te sturen. Daarbij is eiser meegedeeld dat als hij niet aan dit verzoek voldoet en ook niet binnen die termijn om uitstel verzoekt, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren. Die termijn is op 24 december 2021 geëindigd, zonder dat van eiser een reactie is ontvangen.
5. Bij herstelverzuimbrief van 22 december 2021 heeft de rechtbank eiser wederom verzocht de gronden van het beroep binnen vier weken na de dagtekening van deze brief aan de rechtbank toe te sturen.
6. Op 18 januari 2022 heeft eiser verzocht om een nader uitstel voor het indienen van beroepsgronden van vier weken. Bij brief van 19 januari 2022 heeft de rechtbank eiser hierop nader uitstel voor het indien van beroepsgronden verleend voor de duur van vier weken. Het nader uitstel voor het indienen van gronden is op 16 februari 2022 ongebruikt verstreken.
7. Bij brief van 24 januari 2023 heeft de rechtbank eiser meegedeeld dat van hem geen beroepsgronden zijn ontvangen, hem verzocht binnen twee weken na heden aan de rechtbank te berichten of het klopt dat hij geen beroepsgronden heeft ingediend en wat de reden hiervoor is. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de herstelverzuimbrief van 25 november 2021 waarin eiser is meegedeeld dat het niet tijdig indienen van beroepsgronden kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. De reactietermijn is op 7 februari 2023 ongebruikt verstreken.

Verklaring van eiser

8. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij de brief van de rechtbank van 19 januari 2022 niet heeft ontvangen, maar de brief van 24 januari 2023 wel. De gronden van beroep komen volgens hem neer op een herhaling van de bezwaargronden met een korte toelichting daarop. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de beroepsgronden ter zitting naar voren te mogen brengen dan wel de zaak aan te houden, zodat de beroepsgronden alsnog schriftelijk kunnen worden ingediend en verweerder hier eventueel nog schriftelijk op kan reageren.
Oordeel van de rechtbank
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiser in de gelegenheid te stellen de gronden van beroep op de zitting naar voren te brengen of de behandeling van de zaak aan te houden om deze gronden alsnog schriftelijk in te dienen. Dat acht de rechtbank in dit geval in strijd met een goede procesorde. Eiser is door de rechtbank namelijk meerdere malen in de gelegenheid gesteld om gronden in te dienen en is er ook op gewezen dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als dit niet tijdig gebeurt. Verweerder is niet op de zitting aanwezig om te kunnen reageren op de beroepsgronden en een aanhouding van de zaak vindt de rechtbank in dit stadium niet meer aan de orde. Hier zijn ook geen goede redenen voor aangedragen.
Ten aanzien van eisers stelling dat hij de brief van de rechtbank van 19 januari 2022, waarbij hem nader uitstel voor de duur van vier weken is verleend, niet heeft ontvangen, overweegt de rechtbank het volgende. Eiser heeft op 18 januari 2022 een uitstel voor de duur van vier weken gevraagd. Hij heeft nimmer meer geïnformeerd bij de rechtbank of het verzochte uitstel was verleend. Alleen al door het tijdsverloop van ruim een jaar heeft hij meer dan voldoende gelegenheid gehad alsnog gronden in te dienen, wat hij niet heeft gedaan. Ook op de brief van 24 januari 2023, waarvan eiser de ontvangst ter zitting heeft bevestigd, heeft eiser niet gereageerd. Tot slot heeft eiser ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om uiterlijk de elfde dag vóór de zitting nadere stukken in te dienen, zoals staat vermeld in de uitnodiging voor de zitting.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak komt de rechtbank om die reden niet meer toe. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en krijgt evenmin vergoeding van zijn proceskosten.
11. Eiser is gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2023 door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier.
griffier
Rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.